Erfgoeddrager: Diyae

‘Hij sneed in zijn hand en deed suiker in de wond’

Vanuit Oostzaan komt de 87-jarige Leo van Zadel met de bus, metro en tram naar de Visserschool. Daar wordt hij ontvangen door Rida en Diyae uit groep 8. Ze hebben hun vragen voorbereid en willen graag horen over wat Leo in hun buurt beleefde tijdens de oorlog.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was bijna zeven jaar. Mijn vader had een radio en die zette hij bij het raam zodat iedereen het kon horen: de oorlog was begonnen. In het begin merkte je daar niet veel van en ik vond het ook niet eng. Als zevenjarige gaat dat langs je heen. Maar mijn ouders zullen wel bezorgd zijn geweest. In de loop van de oorlog merkte je steeds meer. Eten ging op de bon, je kon niet zo maar meer alles kopen. Bij de bakker zorgden mijn broer en ik altijd dat we iets kochten als het druk was. Als ze dan om onze bon vroegen, zeiden we dat we die al hadden gegeven. In de drukte van klanten vroegen ze dan niet meer ernaar.
Halverwege de oorlog werd mijn school door Duitse soldaten bezet. Dan moesten we naar een andere school en soms een paar dagen later weer. Een groot deel van de oorlog heb ik geen school gehad. Mijn broertje Jan en ik zwierven dan over straat. Gingen we voor ons konijn gras plukken op het Hoofdweglandje, bij wat nu het Bos en Lommerplein is. Dat konijn was niet voor de leukigheid. Die werd uiteindelijk opgegeten. Ja, dat smaakte heerlijk. Er waren ook steeds minder kolen om het warm te maken in huis. Toen gingen mensen hout gebruiken. In de John Franklinstraat zaagden de mensen ’s nachts stiekem de bomen om. Een keer stond ik erbij met een lampje en toen kwamen er twee Nederlandse politieagenten aan. Ze pakten de zagen van mijn vader en buurman af. Maar het lampje hield ik verstopt. Dat vond ik spannend, maar ze hebben het dus niet kunnen afpakken!’

Heeft u honger gehad?
‘Er was zo weinig in die tijd. En steeds minder. In de Vespuccistraat was een gaarkeuken; daar kon je wat te eten halen. We hebben ook suikerbieten gegeten. Mijn vader Dirk, mijn broer en ik gingen op de fiets naar Aalsmeer om suikerbieten te halen. Met een mes sneden we meteen een plakje eraf. Van tulpenbollen maakten we koekjes. Mijn vader zorgde dat we evenveel kregen, zodat mijn broer en ik geen ruzie maakten. En het smaakte best. Ook haalde mijn vader verder weg van huis wel eens eten bij boeren. Die wilden daar dan spullen voor. Hij heeft zijn trouwring toen geruild voor eten. Een keer kwam hij met eten terug, maar zag hij dat er Duitse soldaten bij de pont stonden. Die zouden alles afpakken. Hij heeft zijn fietskarretje toen verstopt en is de volgende dag teruggegaan om het op te halen. Maar toen kon ie de weg niet meer vinden. Weet je, niet alle Duitse soldaten waren slecht. Mijn buurman werkte op de gasfabriek, die bewaakt werd door Duitsers.Op kerstavond huilden ze samen, want die Duitser miste ook gewoon zijn familie.’

Wat voor werk deed uw vader?
‘Hij werkte aan het Bosplan, dat is nu het Amsterdamse Bos. Dat was voor mensen zonder werk, zodat ze toch wat te doen hadden. Hij heeft meegeholpen de Bosbaan te graven, waar ze nu op roeien. Ook heeft hij als postbezorger gewerkt. Een keer werd ie opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Dat wilde hij niet. Toen bedacht hij een manier om niet te hoeven gaan. Hij sneed in zijn hand en deed suiker in de wond. Dat ging zweren. Toen hij werd opgeroepen, zagen ze zijn hand en wisten ze dat ze niks aan hem hadden. Hij was wel bang opgepakt te worden. Soms was er een razzia ‘s nachts, dan vluchtte hij weg via de achtertuin. Mijn moeder kwam dan onze kamer in en zei: “Je weet niet waar je vader is”. We mochten dat dus niet vertellen als iemand ons ernaar zou vragen. Mijn moeder had een zwakke gezondheid, ze lag vaak in het ziekenhuis en had maar een halve maag. Daardoor moesten mijn broer en ik twee keer naar een weeshuis. Het was daar koud en ongezellig, maar ja, je had wel te eten. Op een dag hebben onze moeder en tante ons opgehaald. Ze had haar kinderen in die oorlog liever bij zich.’

U moest ook weg uit Amsterdam.
‘Een paar weken na de geboorte van mijn zusje, die in Hongerwinter is geboren, besloten mijn ouders ons naar Friesland te sturen. Met een auto met zo’n 25 kinderen gingen we toen vanaf het postkantoor, bij de Wiegbrug hier vlakbij, naar het dorp Paesens-Moddergat. Daar waren mensen die wel een kindje een tijd in huis wilden nemen. Mijn broer en ik wilden bij elkaar blijven en werden als laatste door twee dames meegenomen naar huis. We moesten nog driekwartier lopen, terwijl er gevochten werd in de lucht. We hebben toen met onze nieuwe moeders gescholen in een greppel. De vrouw waar ik ging wonen, had ook een onderduiker in huis en ik sliep met hem in één bedstee. Dat is een bed in een kast. Ik moest ook naar school, maar na een week haalde ze me er al weer af. “Je bent hier niet om iets te leren, je moet aansterken,” vond ze. Van thuis hoorden we niets. We vroegen meneer de Jong van de post elke dag of er een brief was van onze ouders, maar er kwam niets. Gelukkig was de oorlog dat jaar afgelopen. Met de Lemmerboot gingen we terug naar huis. Vader haalde ons van het Centraal Station met een bakfiets op. Ons zusje was gegroeid in die tijd. Omdat zij in de Hongerwinter is geboren en te weinig eten heeft gehad, heeft ze haar hele leven een slechte gezondheid gehouden.’

Erfgoeddrager: Diyae

‘Soms moesten we plat op de grond vallen om niet geraakt te worden’

Mevrouw Buijse was negen jaar toen de oorlog begon, ze is nu 86 jaar. Ze woonde toen in de Bestevaarstraat op 7-2 hoog met haar vader en twee oudere zusjes. Eddine, Badreddine, Emirhan van de Boomgaardschool en Glaudia, Diyae, Hadi en Fahim van de Mutatulischool zitten aan de grote ovale kamer in de hoek van de woonkamer. Ze kijken hun ogen uit in het gezellige volle huis op de Admiraal de Ruyterweg. Vooral de muur met de rode bakstenen vinden ze erg mooi. Ze krijgen limonade met een koek. Ondanks de grote groep stelt iedereen netjes om beurten zijn vraag. Aan het einde van het interview laat mevrouw ook nog een oude knijpkat en oude lucifers rondgaan.

Kende u mensen die in het verzet zaten?
Ja. Ikzelf, mijn zus en ook mijn vader zaten in het verzet. Ik was pas negen jaar maar ik hielp mijn zes jaar oudere zus al. Ze kon heel goed typen en ze heeft illegale krantjes getypt. Ik moest dan een stapel wegbrengen en iemand anders bracht ze weer rond. Henk, een jongen van 22 jaar, zat ook in het verzet en op een dag moest hij spullen brengen naar Friesland. Mijn zus durfde niet mee en vroeg toen aan mij of ik mee wilde en ik zei meteen ja. Ik moest mee als zijn beschermengel. Dat werd een heel spannende tocht, we gingen helemaal langs de oorlogslinie op weg naar Friesland, op een fiets met strobanden.  We werden onderweg vaak beschoten door Engelse vliegtuigen, die doken dan naar beneden en schoten op de Duitsers die daar op die landwegen reden. Maar wij fietsten daar ook. Soms moesten we plat op de grond vallen om niet geraakt te worden. Ook ging ik op de fiets langs de boeren voor aardappelen. Een keer werd ik staande gehouden door de Duitsers. Gelukkig zei een hele aardige meneeri: “Kom maar achter mijn rug staan, dan zien ze je niet”. Ik bracht de aardappelen naar zijn huis en ik mocht ze komen ophalen als er geen controle meer was.

Was u vaak bang?
Ja, toen Henk en ik werden aangehouden. Ik sprong meteen van mijn fiets zoals me was verteld. De Duitse politie schreeuwde: “Wat zit er in die koffer?”. Ik stond te trillen maar ik deed alsof er niets aan de hand was. Mijn kleren zaten erin maar Henk had zelf allemaal verboden dingen bij zich. Wat precies mocht ik niet weten, dat was te gevaarlijk. Toen was ik heel bang. Maar we mochten toch doorrijden! We waren blij, want Henk was er niet levend vanaf gekomen als hij gepakt was. Ik heb nooit geweten wat hij allemaal bij zich had. Ik bleef in Friesland achter en Henk is alleen terug gegaan. Hij is toen weer gepakt. Hij heeft later verteld dat hij er aan de voorkant van het politiebureau inkwam en er aan de andere kant weer uit was gelopen. Hij heeft heel veel geluk gehad.

Heb je nog wel leuke dingen gedaan in de oorlog?
Soms, want er was niet veel om mee te spelen. De Duitsers hadden ons land echt leeggeroofd. Thuis hadden we nog wel wat spelletjes. Mijn vader maakte mooie puzzels. Hij maakte ook wel spelletjes van papier en we speelden buiten, want er stonden nog helemaal geen auto’s in de straat. Ik weet nog dat op nummer 13 op één hoog NSB-ers woonden. Dan ging ik met de buurtkinderen aanbellen en roepen naar die NSB-ers. Maar ze reageerden natuurlijk niet.

Er gebeurde natuurlijk vreselijke dingen zoals de razzia’s maar soms gebeurde er ook wel iets goeds. Want op een avond was er een Duitser in de gracht gevallen en die heeft onze juf eruit gehaald, dat kan ik me goed herinneren.

Ik zou jullie nog wel een belangrijke les willen meegeven: “Respecteer elkaar. Jij gelooft misschien in Allah of in Boedha en ik in Jezus, maar dat maakt niks uit. Je bent allemaal een mens, dus ga in liefde met elkaar om en hou van andere mensen net zoals je van jezelf houdt”.

Fotografie: Saskia Gubbels

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892