Erfgoeddrager: Dilara

‘Terwijl ik orgel speelde, kon Maurits de schuilkelder in’

Ze woont nog in hetzelfde huis in Amsterdam Nieuw-West als tijdens de oorlog en dat maakt het verhaal van Ina Tolsma, die zes was toen de oorlog begon, wel extra bijzonder. De verhalen die ze vertelt, spelen zich ook dicht bij Het Talent, de school van Ibrahim, Dilara, Zeynep en Brahmroop, af.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik ben nu 87 jaar oud. Ik was zes toen de oorlog begon. Ik woon op de Zuiderakerweg in Osdorp en daar ben ik ook geboren en heb ik ook de oorlog meegemaakt. We hadden daar een groot landgoed. Ik zat in de buurt op een christelijke basisschool wat nu een moskee is. Mijn ouders en ik woonden in een dubbelhuis; naast mij woonden mijn neefjes. Mijn vader had een tuinderij en we hadden altijd genoeg groente en aardappelen in de oorlog. Af en toe gingen we bij andere boerderijen wel ruilen voor voedsel, bijvoorbeeld tarwe om brood van te maken. Soms hadden we geen tarwe, dan moesten we suikerbieten eten. Mijn vader zat in het verzet en wij hadden een onderduiker in huis.’

Waar kwam de onderduiker vandaan?
‘Maurits kwam uit Den Haag. Hij was niet Joods, maar moest onderduiken omdat hij niet in het leger wilde. Hij was zeventien en dienstplichtig en had eigenlijk voor het Duitse leger moeten werken en dat wilde hij dus niet. Hij trok veel op met mijn neefjes die naast ons woonden. Zij hadden ook een schuilkelder gemaakt voor het geval er een razzia plaats zou vinden. Ik vond het als enig kind gezellig dat wij een onderduiker in huis hadden. Soms kwamen er nog meer mensen bij ons thuis. Dat maakte het levendig thuis, een feest soms ook.
Ik kan me nog herinneren dat er een razzia plaatsvond. Mijn vader zag dat een Duitse soldaat naar ons toekwam. Mijn vader vroeg toen aan me of ik op het orgel kon gaan spelen. Dat deed ik en ondertussen kon Maurits snel naar zijn schuilkelder gaan. De Duitse soldaat, ook christelijk, herkende het liedje dat ik speelde en ging meezingen. Daarna vertrok hij weer.’

Vond u het gevaarlijk wat uw vader deed?
‘Op dat moment vond ik het niet gevaarlijk dat mijn vader in het verzet zat, wij wisten niet beter. Maar we hadden het er niet over met anderen. Ik had bijvoorbeeld een hele goede vriendin bij wie ik vaak speelde. Haar vader was een NSB’er en mijn vader zat dus in het verzet. Dat was wel lastig. Af en toe kwam er iemand anders uit het verzet bij mijn vader langs om voedselbonnen af te geven of met een onderduiker die mijn vader dan ‘s avonds naar een nieuw adres bracht. De voedselbonnen deed hij dan in zijn wandelstok en die bracht hij rond. Nee, eng vond ik dat niet.’

Erfgoeddrager: Dilara

‘Dankzij mijn hoofdpijn bleef ik in leven, anders was ik maar 26 geworden. Nu ben ik 100 jaar’

Wim Blank (100) werd geboren in Wormerveer en woonde daar ook in de oorlog, aan het Sluispad. Hij was 22 toen de oorlog begon en werkte als vertegenwoordiger in gloeilampen voor Philips. Hij is de oudste nog in leven zijnde verzetsstrijder uit de Zaanstreek. Ondanks zijn hoge leeftijd weet hij zich nog veel te herinneren. Nawal, Kingsley, Dilara en Gijs van basisschool Et Buut in Zaandam, interviewen hem in het verzorgingstehuis Mennistenerf.

U zat in het verzet, maar bent u eerst ook gewoon soldaat geweest?

‘Ja, maar gevochten heb ik niet. Ik werd samen met mijn kameraden zes weken voor de oorlog uitbrak opgeroepen. We zaten in drie grote barakken bij Schoorl en wisten eigenlijk amper wat er aan de hand was. Op een ochtend hoorden we vliegtuigen overvliegen, dat waren de moffen. Toen was de oorlog begonnen, maar wij wisten van niks. Een paar dagen later werd de helft van onze groep naar Wormerveer gestuurd. De andere helft, waaronder ikzelf, moest naar de Afsluitdijk om te vechten. We stonden al te wachten op de bus om ernaar toe te gaan, toen onze kapitein eraan kwam, op de fiets. ‘Hoeft niet meer jongens’, zei hij. De oorlog was voorbij. Daarna werden we door de Duitsers gevangen gehouden in onze eigen barakken. Na een week of zes had ik er genoeg van, toen ben ik stout geweest en naar huis gefietst en niet meer teruggekomen

U had een joodse verloofde, hoe heeft zij de oorlog overleefd?

‘Ik had een Joodse verloofde in Zaandam, Miep. Zaandam was de eerste plaats in Nederland waar de Joden weg moesten. Op donderdag kregen ze te horen dat ze op zaterdag hun huizen moesten verlaten. Miep had een zus die getrouwd was met een christenman en die hoefde niet weg. Dus we wisten wat ons te doen stond: trouwen. Ik zat toen al in het verzet en kende iemand op het gemeentehuis in Wormerveer. Die heeft er voor gezorgd dat we ’s morgens in ondertrouw konden. En die middag zijn we toen getrouwd.’

U heeft onderduikers gehad, hoe is het daar mee afgelopen?

‘Slecht. Dat waren twee jonge verzetsmannen van een jaar of 19, 20 uit Amsterdam. Het werd hun daar te heet onder de voeten, dus wij boden ze onderdak. Echt verstopt zaten ze niet, daarvoor was ons huis te klein. Maar dat was op zich geen probleem. Het lastigste was om genoeg eten voor die jongens bij elkaar te krijgen. Op een dag ben ik op de fiets naar de Beemster gegaan om aardappelen en groente te halen bij een boer. Onderweg moest ik twee keer dekking zoeken vanwege het luchtalarm. Toen ik thuiskwam wilden die jongens gaan varen, want ze verveelden zich. Ze konden het bootje gebruiken van de buurman, die ook in het verzet zat. Omdat ze de weg niet kenden, vroegen ze mij om mee te gaan. Maar dat wilde ik niet, want ik had barstende koppijn gekregen van die fietstocht en dat luchtalarm. In mijn plaats ging er een andere jongen uit Wormerveer mee. Allemaal zijn ze toen opgepakt. Een van de jongens had namelijk nog een oranje bandje in zijn zak dat we net daarvoor hadden gemaakt voor op onze overalls, voor als de oorlog voorbij zou zijn. Dus de Duitsers hadden meteen door dat ze in het verzet zaten. Meteen de dag erop zijn ze bij de Zaanse Schans gefusilleerd, op de plek waar nu het monument staat. Dankzij mijn hoofdpijn bleef ik in leven, anders was ik maar 26 geworden. Nu ben ik 100 jaar.

Als verzetsstrijder heeft u ook iemand moeten neerschieten. Waarom?

‘Daar praat ik eigenlijk liever niet over. Die man was gevaarlijk. Hij was geïnfiltreerd in het verzet en had ervoor gezorgd dat al vijf mensen van ons waren opgepakt en gefusilleerd. Hij was een verrader en moest dood. Wat hij precies gedaan had wist ik niet, maar ik kreeg de opdracht om het tedoen, samen met een kameraad. We waren met z’n tweeën op de fiets en volgden de die jongen en schoten hem neer. Hij was niet helemaal dood, en werd naar het ziekenhuis gebracht. Iedereen was bang dat hij daar zou gaan praten. Naar het schijnt hebben de verpleegsters toen een handje geholpen om te zorgen dat-ie gauw dood ging.’

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Dilara

‘Hoe ze aan mijn adres kwamen, weet ik niet’

Wij zijn Dilara, Basten en Jhennifer en wij interviewden Philip Rümke, die 17 jaar was toen de oorlog begon. Hij groeide op in Bilthoven, waar hij in de school van Kees Boeke tot boer werd opgeleid. Na zijn eindexamen in mei 1942 verhuisde meneer Rümke naar Amsterdam, maar via school van Kees Boeke ging hij in Bilthoven belangrijk verzetswerk doen.

Wat deed u in het verzet?
“Na mijn eindexamen raakte ik betrokken bij het verzet. Vooral in Bilthoven, waar veel Nederlandse en Duitse Joden woonden. Met oud-klasgenoten van ‘De Werkplaats’, de school van Kees Boeke, hebben wij ons ingezet om Joodse kinderen te redden. Voor ons was dat vanzelfsprekend. Als je naasten in gevaar verkeren, dan help je die. Voor ons was het duidelijk dat de Joodse mensen vermoord zouden worden, maar we wisten toen niet dat dat in gaskamers gebeurde. Joop Westerweel, een docent van De Werkplaats, gaf leiding aan onze groep. We hoorden dat Joodse jongeren zich ’s nachts bij de Duitse soldaten moesten melden. Het ging om jongeren tussen de 16 en 20 jaar, die uit Duitsland en Oostenrijk kwamen. De volgende dag zouden ze op transport worden gesteld. Maar daar hebben wij een stokje voor gestoken. Ik ben toen de hele nacht door de bossen heen en weer gefietst om die jongeren naar onderduikadressen te brengen. Telkens met twee man achterop. Ik heb er ook twee bij mijn moeder in Bilthoven ondergebracht.
Joop Westerweel heeft de oorlog niet overleefd. Hij is gefusilleerd in Vught.”

Heeft u de hele oorlog verzetswerk gedaan?
“Eind mei 1943 dook ik onder in Friesland. Iemand van ‘De Werkplaats’ was daar een eenmansschooltje begonnen. Ik heb hem gevraagd of hij ‘een boer voor mij had’. Gelukkig wist hij een goed adres. Ik ben als knecht bij die boer gaan werken om zo onder te kunnen duiken. De Duitse bezetters hebben geprobeerd mij daar een keer te arresteren. Hoe ze aan mijn adres zijn gekomen, weet ik nog steeds niet. De bakker, verderop in het dorp, kwam aan mijn onderduikfamilie melden dat er wildvreemde mensen naar mij hadden gevraagd. Toen raakte ik in paniek en ben ik gevlucht.”

Wist u uit handen van de Duitsers te blijven?
“Later werd ik alsnog gearresteerd, maar gelukkig niet vanwege mijn verzetswerk. Ze arresteerden mij omdat ik me niet gemeld had als dwangarbeider. Net als mijn leeftijdsgenoten moest ik naar Duitsland om te werken. Ik heb toen ruim vier maanden in het huis van bewaring in Leeuwarden gezeten. Ik had het geluk dat ik een heel klein beetje bronchitis kreeg, waardoor ik als ‘ziek’ werd beschouwd. Dankzij een gevangenisarts, die mij toen heeft gediagnosticeerd, ben ik nu nog in leven. Na de oorlog ben ik geneeskunde gaan studeren.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892