Erfgoeddrager: Destiny

‘Sam zal waarschijnlijk nooit meer terugkomen’

Destiny, Elisa, Raslen en Marlyon van de basisschool Wereldwijs  interviewen Hans van ‘t Veer. (1936). Meneer van ‘t Veer weet nog veel te vertellen over wat zijn ouders hebben meegemaakt. Zij hadden een slagerij aan in Amsterdam-Noord, in de Van der Pekstraat, waar hij opgroeide.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Nou dat wist ik natuurlijk niet, want ik was pas vier jaar. Ik woonde in Amsterdam Noord, achter het Centraal Station. Aan de overkant van het IJ was de BPM, de Bataafse Petroleum Maatschappij; de Shell heet dat nu. Olietanks werden in  brand gestoken, want de Nederlanders wilden niet dat de benzine en olie in de auto’s van de Duitsers terechtkwamen. Er was een enorme gifwolk in de lucht. Toen de Duitse vliegtuigen overvlogen ze mijn vader: ‘dat zijn de Duitsers en daar moeten we voor oppassen.’ Maar ja, ik was vier jaar en ik begreep er nog weinig van. Zo was de oorlog bij mij begonnen. Ik ging gewoon door met alles en had niet in de gaten dat het een ernstige zaak was. Later ben ik wel door mijn ouders bewust geworden wat de oorlog was en ik zag ook wel dat er  alleen maar Duitsers in de straat waren. Ik mocht daar niks tegen zeggen en ik moest me als een beschaafd, klein jongetje gedragen en niet schreeuwen tegen hun. Maar in het begin van de oorlog heb ik er dus niet zoveel moeite mee gehad.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ja, ik had een Joods vriend, Sammie, een typisch Joodse naam. Hij heette denk ik Samuel, maar goed Sammie woonde een stuk of vijf zes huizen verder. Op een gegeven moment komt er een Duitse vrachtwagen voorrijden en daar stappen Duitsers uit.  Ze gaan bij hem en zijn ouders naar binnen en na een kwartiertje kwamen zijn ouders eruit met koffertjes en hij ging ook mee met een tasje in zijn hand. Ik vroeg aan mijn vader: ‘wat gaat er met Sammie gebeuren?’ ‘Oh die gaan met vakantie’ was het antwoord.Toen ik na enkele weken naar hem vroeg, zei mijn vader: ‘Sam zal waarschijnlijk nooit meer terugkomen’. Hij is inderdaad nooit meer teruggekomen, dus die zal waarschijnlijk wel vermoord zijn.’

Kende u NSB’ers?
‘Ik zelf niet maar mijn ouders wel en NSB’ers waren dus eigenlijk wat wij landverraders noemden. Ik moet je daar wel bij zeggen dat voor de oorlog de NSB een normale politieke partij was, die gewoon met een aantal zetels in de Tweede Kamer zat. Daar was eigenlijk niks mis mee. Dat heette de Nationaal Socialistisch Beweging en dat was in Duitsland ook zo. Die werden later toch gezien als landverraders, want  ze wilden dat duitse systeem ook wel in Nederland. Maar mijn vader en moeder zeiden altijd: ‘dat is een NSB’er, dus pas op.’

Ging u nog steeds naar school?
‘Nee, op die scholen van mij waren geen kolen meer en de winters in de oorlog waren erg streng. Wij hadden toen van die grote potketels, dus als er geen kolen waren kon er niet meer gestookt worden. De ramen waren dan helemaal bevroren en in de winter werden de scholen gesloten. Ook werden er onderwijzers opgepakt en weggevoerd, dus was er eigenlijk geen gelegenheid meer om school te volgen. Mijn vader had een slagerij en hij kreeg eens in de drie weken wat ze noemden ‘ziekenvlees’, bestemd voor ernstig zieken.  Er was altijd wel wat over en met dat vlees kon mijn vader kolen, groenten en ander voedsel ruilen. Met geld kon je niks meer in de laatste jaren van de oorlog, dat was gewoon een ruilhandel. Mensen die geen winkel hadden, ruilden lakens of zelfs hun gouden ringen om eten te kunnen kopen. Zo zat dat. Mijn school was dus dicht, maar met dat pondje extra vlees heb ik toch bijles gehad. Een onderwijzer was klant van mijn vader.  Toen de oorlog afgelopen was, kon ik gewoon weer verder waar ik gebleven was. Ik heb geen jaar achterstand gehad.’

Erfgoeddrager: Destiny

‘’

Na een ritje met de tram zijn Chanell, Destiny en Gaia van basisschool De Springstok bij Emmy Davids en haar man. Vriendelijk worden ze ontvangen en met ice tea en chocolademelk in de hand bewonderen ze eerst de uilenverzameling in het huis. En dan is het tijd voor het interview.

Bent u bang geweest tijdens de oorlog?
Gelukkig woonde ik tijdens de oorlog niet in een gebied waar gebombardeerd werd, ik woonde in de Eerste Jan Steenstraat op nummer 38. Mijn school stond een paar huizen verder; ook daar waren geen bombardementen of andere enge dingen. Wel weet ik nog dat er overal Duitsers waren en daar was je best bang voor. Ik weet nog goed dat mijn moeder ons op een avond naar huis riep rond een uur of acht. De avondklok ging in en iedereen moest naar binnen. Toen kwam er een Duitse motorrijder de straat ingereden om te kijken of er niemand meer buiten was. Ik heb zo hard gerend. Zo hard had ik dat nog nooit gedaan! Ik kwam net op het laatste moment veilig thuis.
Ook heb ik toen ik met andere kinderen buiten aan het spelen was op de Amsteldijk nog in een boom gehangen omdat er een Duitser aankwam. Gelukkig was het toen helemaal donker en kon hij ons niet zien want we waren niet op tijd naar huis gegaan. Het was heel angstig om daar te hangen terwijl die Duitser riep en aan het zoeken was.

Heeft u honger gehad in de oorlog?
Ja zeker, en ik at alles wat er te eten was, van suikerbiet tot bloembollensoep! Ik ben ooit met een vriendinnetje naar de kerk geweest om eten te halen. Daar deelden ze uit. Met een lepel liepen we daar naartoe, maar ik mocht niet naar binnen. Mijn vriendin was katholiek, zij mocht wel. Ik was niet katholiek en kreeg niks. Ik was zo boos daarover.  Uiteindelijk heb ik nog uit de melkbussen wat eten geschraapt.
Aan het einde van de oorlog werd het erger. Er was hier geen eten meer, dus moesten we vluchten. Mijn ouders, mijn zusjes en ik zijn toen op de fiets naar mijn opa in Friesland gegaan. Mijn kleine zusje en moeder konden niet fietsen dus die gingen in de bakfiets. We hebben dagen gefietst, wel tien dagen of meer. Maar bang was ik niet, het was een avontuur. Onderweg klopten we bij mensen aan voor eten en een slaapplek. Eigenlijk kregen we altijd wel een glaasje water of wat te eten. Er was één dorp waar we niets kregen: Staphorst. Erg hoor, ik ben daar dan ook nooit meer geweest.

Hoe was de bevrijding?
Ik was toen in Leeuwarden en daar liep ik in de stad met een grote bouvier, herinner ik me. Na de oorlog konden we weer terug naar huis, met de trein dit keer. Toen konden we ook mijn broer en zus, die waren ondergedoken, weer zien. We gingen toen in een ander huis wonen, aan de Govert Flinckstraat. Maar nog niet alles was goed in Amsterdam. De hele stad lag in puin en er was niet veel eten. Ik kan mij nog goed herinneren dat we overal bonnen voor kregen. Ook voor een ons snoep. Ik ging dan zo snel mogelijk naar de winkel en het was ook meteen op. Ook waren er in die tijd niet veel stookmiddelen. Dus moest ik als dertienjarige op pad. Mijn vriendin en ik gingen in een kano langs alle huizen om daar kolen mee te pikken. Zo hadden we toch nog een warm huis. Ook pikte ik eten, want tja, je moest wel. Er was niks meer.

Foto’s: Caro Bonink

 

Erfgoeddrager: Destiny

‘Mijn vader gaf de fotozaak terug aan de weduwe. De winkel bestaat nog steeds.’

Tonnie van Dijk is net 8 jaar als de oorlog uitbreekt. Haar vader is bedrijfsleider bij Hafo in de Wagenstraat, een bekende Haagse fotozaak van de joodse Jacob Hijmans. Als de Duitsers in oktober 1940 alle joodse ondernemingen een zaakwaarnemer toewijzen, zet Jacob Hijmans het bedrijf snel op naam van de vader van Tonnie.

Hoe herinnert u zich de bezetting?
In het begin leek er niet zoveel te veranderen, in de eerste maanden ging het allemaal zeer gemoedelijk. Die Duitsers vonden het volgens mij ook wel een luilekkerland hier. Die hadden vaak al elders gevochten en kwamen ineens in een land waar het relatief rustig was. Ik weet nog dat ik Duitse soldaten zag zitten en die namen minstens twee taartjes tegelijk. Als kind vond ik dat toch zo vreemd. Dit beeld van de beginjaren is me altijd bijgebleven. Helaas veranderde dat langzaam, de sfeer werd grimmiger. Mensen om je heen bleken ineens voor de Duitsers te zijn. Zo was ik tijdens de oorlog een keer met mijn ouders en andere familieleden in ‘t Goude Hooft en daar kwamen een paar Duitse soldaten binnen die heel hard ‘Heil Hitler!’ riepen. Ik schrok enorm en kon mijn ogen niet geloven, want tussen hen in stond met gestrekte arm de stagiair die bij mij op school stage liep!
En een meisje bij mij uit de klas bleek lid van de Jeugdstorm. Ze droeg dat lichtblauwe uniform ook gewoon naar school, met een oranje sjaaltje erbij. De kleur van het koningshuis notabene.

Kende u mensen die bij het verzet zaten?
Als kind wist ik daar weinig van, omdat volwassenen je daar zoveel mogelijk buiten probeerden te houden. Mijn vader zat niet echt in het verzet, maar verzette zich wel. Zo zocht hij onderduikadressen voor meerdere leden van de familie van zijn joodse baas, Jacob Hijmans. De zoon van zijn baas, Henri, was naar Zwitserland gevlucht en schreef brieven naar zijn verloofde die in Nederland zat ondergedoken. Ik was stiekem een beetje verliefd op hem en keek enorm op naar zijn verloofde Bertine. Hij stuurde die brieven onder valse naam naar mijn vader, die ze vervolgens naar de leraar bracht waar Bertine zat ondergedoken. Die leraar kwam dan weer geregeld bij ons langs om brieven van Bertine af te leveren voor Henri. Mijn vader en die leraar onderhielden dus de relatie tussen die twee. Na de oorlog bleken de baas van mijn vader en Henri omgekomen te zijn. Mijn vader gaf de fotozaak terug aan de weduwe en zij nam mijn vader weer aan als bedrijfsleider. De winkel bestaat nog steeds.

Hoe kwam u aan eten tijdens de Hongerwinter?
We hadden familieleden in het oosten van het land, die ons pakketjes met eten stuurden. De eerste maanden kwamen die ook gewoon aan. Een oom en tante met een boerderij stuurden ons stukjes spek. Andere familie had een bakkerszaak en zond ons witte puntbroodjes met een glimmende bovenkant. Een welkome verandering van dat smerige regeringsbrood dat je op de bon kreeg. Later werd het steeds moeilijker om aan eten te komen en at je alles wat je maar kon krijgen. Zo woonden wij aan het water. Er was tijdens de oorlog geen licht op straat er er mocht ook geen licht vanuit de huizen schijnen dus het was pikkedonker. Op een avond tijdens de hongerwinter werd er keihard op de deur gebonsd: ‘Aufmachen!’ Mijn ouders schrokken zich natuurlijk dood. Het bleek een kletsnatte Duitse officier te zijn die in het donker met zijn fiets het water was ingereden. Mijn vader leende hem een ander pak en de man ging weer op weg. Een paar dagen later kwam hij het pak keurig terugbrengen met als dank een zak aardappelen. Die hebben we toen maar gewoon opgegeten.

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892