Erfgoeddrager: Crystal

‘Je moet kiezen, doodgaan of de poes van de buren opeten’

Venny, Givano en Crystal interviewen Hans Notmeijer over zijn ouders en grootouders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze ontmoeten hem op hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, vlakbij het huis waar Hans’ ouders vroeger woonden. Meneer Notmeijer heeft zelf de oorlog niet meegemaakt, maar hij heeft veel verhalen gehoord van zijn ouders en grootouders. Gewapend met een schatkist vol oorlogsspullen komt hij op bezoek bij de school, waar de drie interviewers hem opwachten bij de deur.

Hadden uw ouders moeite met eten vinden in de Hongerwinter?
‘Ja, want dat weten jullie vast: er was bijna geen eten. Mijn moeder was een klein meisje toen de oorlog begon, dus zo’n beetje halverwege de oorlog, aan het einde, was ze ongeveer net zo oud als jullie. En zij ging met een lege kinderwagen een paar dagen lopen op zoek naar eten. Je kon niets ruilen want er was niets te ruilen, er was ook geen geld. Ze moest daarom langs boerderijen, smeken of er alsjeblieft eten voor haar was. Aardappels, of aardappelschillen, alles wat je eten kon. En wat ik ook van haar weet, dat heeft ze me wel verteld: dat ze op een gegeven moment zoveel honger hadden dat ze de poes van de buren hebben opgegeten. Dus de buren riepen op een gegeven moment ‘poes, poes, poes!’, maar die lag in de braadpan bij mijn moeder thuis. Want je moet kiezen, of doodgaan, of de poes van de buren opeten.’

Hadden jullie ouders vrienden die in een concentratiekamp werden gezet?
‘Ja, mijn moeder had vriendinnetjes die bij haar in de klas zaten, ook Joodse vriendinnetjes, en die verdwenen. Dan zeiden ze maandag tegen elkaar: ‘We gaan lekker morgen buitenspelen’, en dan kwam mijn moeder dinsdag op school en waren die vriendinnetjes opgepakt door de Duitse soldaten. Dus ik denk dat in die tijd iedereen mensen heeft gekend die naar een concentratiekamp gingen, en ook nooit meer terugkwamen. Want er woonden best veel Joodse mensen in Amsterdam-Noord. Voor de oorlog ongeveer 700 Joodse mensen, en na de oorlog nog ongeveer vijfendertig. De rest was allemaal doodgegaan.’

Hoe oud was u toen de verhalen over de oorlog aan u werden verteld?
‘Ik heb de oorlog niet zelf meegemaakt, toen moest ik nog geboren worden. Maar mijn vader en moeder hebben wel de oorlog meegemaakt, en mijn opa en oma ook. Van hen heb ik alle verhalen gehoord. Toen ik zo oud was als jullie, werd er eigenlijk nooit over de oorlog gepraat. Mijn ouders en opa en oma wilden het gewoon vergeten. Ik dacht er ook nooit aan, tot ik naar een school ging om leraar te worden, die in de buurt zat bij Artis, in het gebied waar alle Joodse mensen gevangen werden gehouden tot ze naar het concentratiekamp moesten. Toen wilde ik weten wat daar gebeurd was, en begon ik mijn ouders steeds meer vragen te stellen. Mijn oma vond het ook belangrijk dat ik dit wist, en ze bleek tijdens de oorlog al spullen te hebben bewaard zodat men later zou weten hoe het toen was. Toen ik afstudeerde, kreeg ik van haar als cadeau een kist.’

Een grote kist. Waar volgens mij iets in zit!
‘Ik dacht, wat moet ik nou met een kist. Mijn oma had de hele oorlog, elke keer dingen bewaard en gespaard, omdat ze dacht: als de oorlog afgelopen is, mag het niet zo zijn dat iedereen het vergeet, dus we hebben spullen nodig dat mensen het ook later nog over de oorlog hebben. Ik kreeg ‘m, en toen was ik zelf meester en ging ik les geven aan groep acht, en nam de kist elke keer mee als ik over de oorlog lesgaf. De kist werd steeds voller, want elke keer als ik iemand sprak, zei die ‘oh ik heb dit nog voor je, of dat’. Deze kist bewaar ik dus nu al heel lang, en als ik dit soort gesprekjes doe, dan neem ik deze mee. Dus, maak maar open. Je mag er alles uithalen.’

Erfgoeddrager: Crystal

‘We vroegen ook om ‘cigarettes for daddy’. Maar die rookten we stiekem zelf op.’

Leen Commers zit aan het begin van de oorlog op school in de Viljoenstraat. Maar Duitse soldaten nemen de school over, waardoor alle leerlingen verplaatst worden naar een school in de Spionkopstraat. In 1944 wordt een huis tegenover die school geraakt door een brandstoftank van een Duits gevechtsvliegtuig. Het huis vliegt in brand en twee kinderen komen om.

Hoe heeft u het begin van de oorlog ervaren?
Op 10 mei 1940 werd ik ‘s morgens om 04:00 uur wakker van overvliegende Duitse vliegtuigen. Ik maakte snel mijn vader en moeder wakker. Mijn vader zei dat ik weer moest gaan slapen, maar mijn moeder die het lawaai ook gehoord had, zei dat mijn vader uit bed moest komen. We gingen naar buiten, net als alle andere buren, en we begrepen al snel dat de oorlog was begonnen. Vanuit de vliegtuigen gooiden de Duitsers kleine pamfletten met een oranje randje notabene. Hierop stond dat ze niet tegen Nederland vochten, maar tegen Engeland. Wel voegden ze er aan toe, dat iedere gewelddadigheid, die door de bevolking werd begaan, met de dood bestraft zou worden. Mijn ouders waren oorspronkelijk Rotterdammers en toen die stad werd gebombardeerd op 14 mei 1940, ben ik achterop bij mijn vader met de fiets naar Rotterdam gegaan, om te zien hoe het met onze familie ging. Gelukkig was iedereen ongedeerd.

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt?
Als 10-jarig jochie stond ik op een dag op de Moerweg, vlakbij de Hadewychstraat, toen er boven het Zuiderpark heel laag een vliegtuig overvloog. Het was een Amerikaanse bommenwerper, die geraakt was door Duits afweergeschut en in grote moeilijkheden verkeerde. Het zag er heel duidelijk naar uit dat hij zou neerstorten. Ik had op die leeftijd nog nooit een vliegtuig van dichtbij gezien en vond het erg indrukwekkend. Een aantal bemanningsleden sprong met parachutes boven de voetbalvelden tegenover de Moerweg naar beneden en het vliegtuig stortte neer op de grens van Rijswijk en Wateringen. De twee piloten zijn daarbij om het leven gekomen. Vier bemanningsleden werden krijgsgevangen gemaakt en vijf mannen zijn met behulp van de ondergrondse ondergedoken in het Westland en in Den Haag. Zij hebben de oorlog allemaal overleefd.

Wat kunt u zich herinneren van de Hongerwinter?
In Den Haag was er niets meer te krijgen. We kregen van het Interkerkelijk Bureau extra eten, maar ook dat was niet genoeg. Er gingen ook veel mensen naar de boeren om meel te halen en dan kon je met dat meel bij de bakker een brood laten bakken. Mijn vader dacht slim te zijn door bloembollen te vermalen in de koffiemaler en dan mijn moeder daarmee naar de bakker te sturen. Dat werd vermengd met al het andere meel, dus wij kregen een goed brood. Maar mijn vader werd overmoedig en probeerde het nogmaals, maar toen had de bakker het door en gaf mijn moeder een heel klein broodje dat gemaakt was van die vermalen bloembollen. Dat was toch vies! Mijn vader heeft toen uit pure wanhoop het restant van dat broodje verkocht voor 50 gulden op de zwarte markt in de Hemsterhuisstraat. Hij heeft zich na de oorlog nooit meer durven laten zien in die straat. Ik werd door mijn ouders op een gegeven moment naar familie in Rotterdam gebracht om aan te sterken. Daar was bij boeren in de Hoeksche Waard nog eten te krijgen. Maar ik had enorme heimwee. Niet lang nadat ik terugkeerde vanuit Rotterdam, werden we bevrijd. Na de bevrijding stonden er op het Kaapse Plein allemaal Canadese voertuigen. Mijn vriendjes en ik gingen erheen en kregen chocolade. En we vroegen ook om ‘cigarettes for daddy’. Maar die rookten we stiekem zelf op!

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892