Erfgoeddrager: Christine

‘Het was een sport voor ons kinderen om die munitie te pakken te krijgen’

Jan van Sprang en zijn vrouw ontvangen Kyano, Julia en Christine van de Trudoschool in hun gezellige huis vlakbij school. Jan is  88 jaar, maar is zijn jongensachtige uitstraling nog niet kwijt. In de oorlog werd zijn lagere school bezet door de Duitsers, die het gebouw en het bos erachter gebruikten om te trainen. Daar waren Jan en zijn vriendjes erg in geïnteresseerd.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik woonde in het Drents Dorp. Thuis waren we met vier jongens en twee meisjes. In het begin van de oorlog hadden we nog school. Al snel werden er militairen in de school geplaatst.  We moesten  toen op allerlei andere plekken naar school, halve dagen ook en ver van huis. We brachten dus veel tijd op straat door met vriendjes. We gingen soms kijken naar de trainende soldaten. In het hok op de speelplaats hadden de Duitsers munitie en andere spullen opgeslagen. Het was natuurlijk een sport voor ons kinderen om dat te pakken te krijgen. Met een aantal vrienden gingen we ook het vliegveld op om munitie zoeken. Dat gingen we dan afschieten op het Gelderlandplein. We maakten een bakje, stopten daar kruit in en staken het af. Dan ging het erom wie het verste kwam. Het was best gevaarlijk. Maar het ging altijd goed.’

Bent u vrienden of familie verloren?
‘Ja, toen de Duitsers tijdens de Bevrijding naar hun eigen land terug werden gejaagd. Mijn tante woonde op een boerderij bij Heusden aan de Maas. Daar ging ik altijd ‘s zomers een maand naartoe om te helpen. De Duitsers zaten aan de andere kant van de Maas. Mijn tante moest iets voor de kinderen uit de stal halen. Toen hebben ze haar doodgeschoten. Dat was heel erg. Ze is daar gewoon gesneuveld door de oorlog.
Toch vond ik de oorlog niet eng. Het was er gewoon. Ik was nooit bang. Ik heb altijd in mijn hoofd gehad: het komt zoals het komt. Je kan wel bang zijn, maar als er een bom valt op de plek waar jij staat dan heb je gewoon pech. Je kunt er niets aan doen. Zo maakte ik een keer een luchtaanval op de Philipsfabriek mee. Ik stond daar gewoon en bleef staan kijken hoe die kogels geschoten werden, hoe die bommen vielen. Ik stond ook veilig op die weg, aan de overkant van de straat. Ze moesten mij niet hebben.’

Heeft u het koud gehad in die tijd?
‘De winters waren toen veel kouder dan nu. We hadden niet genoeg hout om het warm te stoken. Achter de Halve Maanstraat was een bos waar we stiekem hout haalden. Een groepje jongens stond dan op wacht. De Duitsers hadden langs de straat houten stellages gemaakt. Op een dag haalde ik met mijn broer en wat buurjongens stiekem alle balken eraf. Thuis hebben we ze in de schuur verstopt. Nu hadden we bij het Philipsbos, mijn vader werkte bij Philips en dan mocht dat, net hout op kunnen halen het weekend ervoor. Dat hadden we allemaal in kleine stukjes gehakt en buiten in het stookhok gelegd. ’s Avonds kwam er controle van de Duitsers. Overal belden ze aan, ook bij ons. Ze deden heel vriendelijk tegen mijn moeder; tegen vrouwen deden ze altijd vriendelijk. Ze vroegen naar de houten palen. Bij diverse buren hadden ze al palen weggehaald. Mijn moeder liet de Duitsers het stookhok zien en toen ze al die kleine stukjes zagen liggen, dachten ze dat dat de palen waren. Daar konden ze niets mee zeiden ze en vertrokken. Toen hebben mijn ouders ‘s nachts alle palen op zolder verstopt. Tot na de oorlog. Toen konden we trouwens ook weer naar school in de Botenstraat. We kregen toen allemaal een sinaasappel. Dat hadden we nog nooit geproefd.’

           

Erfgoeddrager: Christine

‘Vanaf het dak van de Ridderzaal gooiden we steentjes naar een Hollandse politieagent.’

Koos van Belle groeit op in de Haagse binnenstad, boven de meubelzaak van zijn vader. Twee van zijn oudere broers worden tewerkgesteld in Duitsland en Luxemburg. Bang is Koos tijdens de oorlog niet. ‘Bang, bang, wat is bang? Je groeit erín, in de oorlog’.

Hoe dacht u over de Duitsers tijdens de oorlog?
In het begin was ik nog onder de indruk van de macht van het Duitse leger, met hun uniformen. Maar dat veranderde snel, toen we in onze bewegingsvrijheid werden beknot.
Ik woonde vlakbij het Binnenhof, waar de Duitsers de dienst uitmaakten. Ik was natuurlijk een jong ventje, dus samen met een nog brutaler vriendje heb ik enorme kattenkwaad uitgehaald. We gingen stiekem het Binnenhof binnen, langs al die indrukwekkende kamers. Plots kwam een Duitse officier zijn kantoor binnen, waar wij zaten! We hebben ons een kwartier lang verstopt en stil moeten houden. Dat was ongelooflijk spannend. Daarna hebben we vanaf het dak van de Ridderzaal kleine kiezelsteentjes naar beneden gegooid naar een Hollandse politieagent. Gelukkig zijn we niet gesnapt.
Eén van de winkeliers in onze straat was een Duitser, die al in de jaren ’20 naar Nederland was gekomen. Wij spraken met de hele straat af, dat hij een goede Duitser was. We zouden hem met rust laten. Maar een andere Duitser uit onze straat, een vioolbouwer met lange haren, kwam direct aan het begin van de bezetting plots met kortgeknipt haar, een pet op en een geel hemd de straat inlopen. Bleek dat hij zich had aangesloten bij de de SA (red. Sturmabteilung, een paramilitaire knokploeg die Adolf Hitler door intimidatie aan de macht hielp) . Zijn zoon werd lid van de Hitlerjugend. Op D-Day zijn ze de stad uitgevlucht, ik heb ze nooit meer gezien.

Hoe was de hongerwinter voor u?
Echte honger heb ik niet geleden, alleen gebrek. Op straat zag ik wel mensen in elkaar zakken door de honger. Wij hadden gelukkig ook boerenfamilie waar we wat eten van kregen. We aten ook pulppannenkoeken en regeringsbrood. Dat was zo vies, nu zou je zeggen, zelfs de varkens lusten het niet. Mijn vader heeft eens voor 1000 gulden 50 kilo tarwe gekocht. Dat zaten we dan met zijn allen te vermalen. Er was ook geen brandstof in de hongerwinter, maar we gebruikten het hout uit mijn vaders meubelzaak voor in de kachel.

Wat weet u nog van de bevrijding?
Op de hoek van het Spui stond een grote meubelzaak. Daar zaten we met z’n allen te wachten tot de Canadezen binnenreden. Maar wat reed daar voor een gek wagentje? Het was een jeep, zoiets had ik nog nooit gezien! Een week lang hebben we straatfeesten gehad. Al het voedsel dat men bij elkaar had gesprokkeld en had bewaard, werd nu gedeeld. Ook kregen we van de geallieerden chocola en sigaretten. Eindelijk mocht ik ook weer naar de boulevard toe. Het strand kon je niet op, er lag nog veel prikkeldraad. Maar ik zag de zee weer! Er stond een Engelse soldaat, met op zijn mouw genaaid ‘Jewish Brigade’. Dat was natuurlijk heel bijzonder. Ik heb even met hem gepraat. Ik weet niet meer wat ik zei, maar ik wilde vooral laten horen dat ik op school Engels had geleerd.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892