Erfgoeddrager: Ceder

‘Mijn broer verstopte het krantje in zijn sok en bracht hem met het pontje over de Amstel’

Tine Leefkens was een ukkie van 4 jaar toen de oorlog begon. Nog altijd woont ze in hetzelfde huis in de Lutmastraat in Amsterdam-Zuid. Sam, Ceder en Zyara van de Derde Daltonschool hingen aan haar lippen, vooral toen ze tijdens het interview ook wat liedjes ten gehore bracht die ze in oorlogstijd met haar (groot)ouders en broers in het donker zong. Notabene uit het door de Duitsers verboden boek Kun je nog zingen, zing dan mee.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik stond met mijn moeder op de hoek van de straat en we zagen witte plukjes uit de lucht naar beneden komen. Dat waren parachutisten. Er veranderde veel: Amsterdam werd snel overgenomen door de Duitsers en die snauwden ‘Ausweis’. Dan moest iedereen op straat zijn persoonsbewijs laten zien. We konden steeds minder eten en spullen kopen. Mijn broertje en ik sliepen op zolder, als de Duitse of Engelse vliegtuigen overkwamen waren we best bang. In de oorlog ging ik wel naar school, eerst naar de kleuterschool en later naar de lagere school. Toen onze school niet meer verwarmd kon worden, gingen we met de hele klas naar een andere school. Op een dag gingen de sirenes af en moesten we schuilen tussen de banken. Toen is er een verdwaalde kogel in de muur terechtgekomen. Heel angstig… dat is mijn ergste herinnering aan de oorlog. Mijn ouders en grootouders probeerden ons zoveel mogelijk te beschermen en er het beste van te maken. Maar het gevoel van dreiging was er altijd.’

Luisterde u naar radio Oranje?
‘Wij hadden een radio, maar die moest je inleveren van de Duitsers. Mijn vader heeft ‘m verstopt in zijn werkplaats. Mijn oudste broer, toen 12 jaar, was best technisch en die heeft zelf een kristalradiootje gemaakt, met antennedraden vastgemaakt aan de waterleiding. Hij kon alleen de Duitse radio en Radio Oranje ontvangen, dat was voor mijn broer niet zo spannend, maar voor mijn (groot)ouders heel goed om in ’t geheim naar te luisteren. We kregen in die tijd ook wel de verzetskrant het Parool. Als die was gelezen door de volwassenen, verstopte mijn broer hem in zijn sportsok en bracht hem met het pontje over de Amstel naar mensen op de Weesperzijde. Mijn moeder vond dat doodeng. Het leuke is dat allebei mijn broers ook écht technisch zijn; na de oorlog zijn ze ingenieur bij Philips geworden. Dat technische talent heb ik niet, ik was met veel plezier dertig jaar kleuterjuf.’

Hadden jullie genoeg te eten in de Hongerwinter?
‘In het begin van de oorlog kwamen de bonkaarten. Daar was steeds minder voedsel op te krijgen. Je kon ook niet kiezen wat je wilde hebben, in de Duitse krant werd aangekondigd of je een bon voor brood of bijvoorbeeld textiel kon inwisselen. Mijn vader was huisschilder en had in zijn werkplaats nog glasplaten voor kozijnen. Hij ging daarmee op de fiets zonder banden naar boeren in het noorden. Bij een boer in het West-Friese Wognum repareerde hij kapotte ramen in ruil voor tarwe en melk. Mijn grootmoeder bakte er brood van op de kachel, en later op de noodkachel van blikjes antraciet of geperst papier. Ik zocht met een vriendje uit de straat houtblokjes in de tramrails om in de kachel te stoppen. Mijn oudste broer ging wel naar de treinremise in de Rietlanden, op zoek naar bruikbare kooltjes. Dat was best gevaarlijk. Iedereen probeerde slim te zijn en z’n hersenen te gebruiken om oplossingen te bedenken tegen de honger en de kou. M’n moeder naaide stroken in mijn jurk toen die veel te klein werd en een oom die stoffeerder was, maakte voor onze groeiende kindervoetjes een soort van schoenen van plankjes met juten singels erop gespijkerd. Mijn moeder heeft daar heel erg lief een paar bloemetjes op geborduurd.’

Waarom woont u nog steeds in hetzelfde huis?
‘Omdat het zo’n fantastisch huis is. Het gebeurt niet zo vaak meer, maar ik woon inderdaad al mijn hele leven in hetzelfde huis. Mijn ouders woonden bij mijn grootouders in, tot ze het huis ernaast kregen toegewezen. Na ons trouwen woonden mijn man en ik op de zolder, en toen mijn ouders in 1976 verhuisden mochten wij in hun huis. In de oorlog was het een uitkomst dat de familie twee huizen naast elkaar had. In de tuin werden de bloemen en planten vervangen door een moestuin met bonenstaken en andere groente om zelf wat eten te verbouwen. De schutting werd weggehaald, zodat we altijd via de achterkant van het ene naar het andere huis konden vluchten. Ook konden we – toen er bijna geen kolen of hout meer waren om te stoken – bij één kacheltje eten en bij elkaar zijn. Toen we ook geen licht meer hadden, gingen we ’s avonds in het donker samen liedjes zingen, uit het door de Duitsers verboden boek Kun je nog zingen, zing dan mee.’

Erfgoeddrager: Ceder

‘De oorlog begon hollend en eindigde hollend’

Na een flinke klim omhoog aan de Bilderdijkkade bellen Noam en Ceder uit groep 7 van de School of Understanding aan bij Jenny de Jong. Zij was tien, net zo oud als zij nu zijn, toen de oorlog begon en woont nog steeds in hetzelfde huis. Handig, want als ze vertelt over de granaat die door het huis gevallen is, kan ze precies aanwijzen waar dat gebeurde. ‘We zijn buurtjes!’ roept ze blij als ze hoort dat de jongens vlakbij haar wonen, een van hen zelfs in dezelfde straat.

Bent u bang geweest in de oorlog?
‘Ik ben een ontzettende bangerd. Soms vraag ik me af of ik zonder die oorlog ook zo bang zou zijn geweest. Het begon aan het begin van de oorlog. Voor mijn moeder haalde ik bij de groenteman een krop sla; onderweg naar huis ging het luchtalarm af. Moeder had me uitgelegd over schuilkelders en aangewezen waar die stonden. Mensen riepen me zo’n kelder in, maar ik dacht alleen maar: ik wil naar huis! Ik ging hollen en gillend van angst kwam ik thuis, vastbesloten om nooit meer naar buiten te gaan.’

Wat was het naarste dat u heeft meegemaakt?
‘We gingen gewoon naar school. In de klas zat één meisje met een ster, Truusje. Toen de juf eens stout deed en met ons toch vaderlandslievende liedjes zong, kwamen er Duitse soldaten binnen. De juf en Truusje werden meegenomen. De juf was er de volgende dag weer, maar Truusje en haar ouders hebben we nooit meer gezien… Dat was een van de naarste dingen die ik meemaakte in de oorlog. Wij hadden mazzel. We waren niet Joods. Toch had ik hier bijna niet gezeten. Het was 1943, we waren naar m’n opa en oma in Gelderland. Opeens kwam er een telegram, dat is een briefje met een tekst, want telefoons hadden we nog niet. We moesten meteen terug naar Amsterdam. Een granaat was op ons huis terechtgekomen. Door het dak, door het bed van m’n ouders, door mijn bed zo de kast in. Het was niet ontploft, ze hebben ‘m weggehaald, maar als we thuis waren geweest waren we hartstikke dood geweest.’

Wat was uw rol in de oorlog?
‘Ik was een kind in de oorlog. Wel heb ik een keer voor de buurvrouw een verzetskrantje, de Trouw, bij andere buren in de bus gedaan. Geen echte krant, hoor, maar een heel klein, opgevouwen blaadje vol nieuws over de oorlog. Verder ging alles gewoon door voor mij, maar ik was dus erg bang.  Het angstgevoel is altijd gebleven. Ik hou ook niet van vuurwerk. Dat doet me denken aan de zoeklichten, waarmee de nazi’s vliegtuigen van de geallieerden zochten om neer te schieten. Je zag zoveel naars in de oorlog. Karren vol lijken die niet begraven konden worden, omdat er vanwege de kou niet in de grond gegraven kon worden. Een bijna dode man op het Bellamyplein, die ik mijn enige boterham, van mijn moeder meegekregen voor na pianoles, heb gegeven. Dat angstgevoel is nooit meer weggegaan. Een paar jaar geleden werden hier de Hallen geopend. Je kon er leuk eten, zei mijn dochter. Bij binnenkomst zag ik lange rijen tafels, rijen mensen eraan. Ik wilde weg, meteen. Het deed me denken aan de gaarkeukens. Daar moest je als kind aan net zulke tafels zitten en kreeg je heel vies eten. Als je ervan ging overgeven, moest je toch eten. Ik ga nooit meer naar de Hallen.’

Heeft u honger gehad?
‘De honger werd in de loop van de oorlog steeds erger. Ik weet nog dat de jongens in de buurt met hun katapult ratten beschoten, om ze te eten. Het laatste oorlogsjaar was er bijna niks meer. En toen kwam er hulp, vanuit de lucht. Vanaf het balkon keek ik met mijn moeder en zag de droppings, het voedsel dat naar beneden viel. Bij de kruidenier konden we later een witte boterham, die hij van het bloem had gemaakt, halen. Ik heb in mijn hele leven nog nooit zoiets lekkers gegeten. En toen was het vrede, de vlaggen hingen uit. Samen met een vriendin ging ik naar de Dam waar er feest was. ‘Moet je daar eens kijken,’ zei ik tegen haar. Er stonden mannen op een balkon en die begonnen op de mensen te schieten. ‘We moeten rennen!’ riep ik. En dat deden we, tot aan de Rozengracht. De oorlog begon voor mij hollend, en eindigde hollend. Nog elk jaar bellen we op die dag met elkaar. Weet je het nog, zeggen we dan. En dan doen we een gebedje, omdat we er zo goed vanaf zijn gekomen.’

            

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892