Erfgoeddrager: Aysa

‘Het maakte mij niets uit dat de pop stuk was’

De leerlingen Baran, Bengisu, Aysa en Ecrin uit groep 7 van ICBS De Windroos in Zaandam gaan Marjan Schaap interviewen op school. Ze vinden het spannend en hebben goed geoefend op hun vragen. 

 Kunt u zich veel herinneren van de oorlog?
‘Ik heb zelf geen echte herinneringen aan de oorlog. Maar ik weet wel heel goed wat er met ons gezin is gebeurd in de oorlog. Ik heb een Joodse pleegzus. Zij is als tien maanden oud baby’tje bij ons in huis gekomen. Het was in 1943, toen heel veel Joodse mensen door de Duitsers naar een werkkamp werden gestuurd. De ouders van dit Joodse baby’tje moesten er ook heen en zij mochten alleen een koffertje met warme kleding en waardevolle spulletjes meenemen. Ze wisten inmiddels wel dat het niet waar was van dat werkkamp, het was namelijk een vernietigingskamp. De moeder van de baby heeft, vlak voor ze werden opgehaald, haar kindje in een dekentje gerold met het trouwboekje en een paar fotootjes ertussen. Ze heeft haar toen stiekem naar de bovenbuurvrouw gebracht om haar te redden van de Duitsers. Dat was de laatste keer dat ze elkaar gezien hebben. Haar ouders zijn vanuit Amsterdam via kamp Westerbork naar kamp Sobibor gebracht in Polen, daar zijn zij allebei vermoord. Het baby’tje is door het ondergrondse verzet naar Zaandam gebracht waar ze door de groep van Willem Brinkman, een verzetsman, bij mijn ouders werd geplaatst. Hij leidde hier het verzet vanuit de Protestantse kerk. Mijn ouders zaten ook bij deze kerk en zij boden aan om dat baby’tje bij ons thuis onder te laten duiken. Mijn moeder was op dat moment net zwanger van mij toen het baby’tje bij hen in huis kwam. Ik wist niet beter dan dat ze een echt zusje was. Tegen alle mensen vertelden mijn ouders dat zij een pleegkindje hadden, een nichtje uit Zeeland. Daarom zijn we denk ik nooit verraden. Maar we hebben ook heel veel geluk gehad.’

Hoe was het in de oorlog?
‘We hadden heel veel honger. We kregen wel voedselbonnen, daarmee konden we wat eten krijgen, maar er was niet veel. Een enkele keer was er brood, dan kregen we één sneetje brood per dag. Bij de gaarkeuken was soms soep te krijgen, die was heel waterig en smaakte naar niks. Nieuwe kleren kon je niet kopen, de winkels waren dicht. Er was ook geen verwarming. Om het toch warm te krijgen zochten de mensen overal naar hout om vuur te stoken. Ze sloopten bijvoorbeeld de bielsen van de treinrails en sleepten die stiekem mee naar hun huis. De kinderen konden ook niet naar school, want er zaten Duitse soldaten in de scholen. Pas na de oorlog konden de kinderen weer naar school.’

Wat voor spelletjes speelden de kinderen in de oorlog? 
‘Er was geen speelgoed in de oorlog, en ook na de oorlog hadden we heel weinig. De mensen hadden ook helemaal geen geld om speelgoed te kopen. Mijn vader werkte voor Fokker, daar kreeg ik met Sinterklaas een pop met een slap been. De baas van Fokker had een hele partij met afgedankte poppen kunnen bemachtigen. Nou, het maakte mij niets uit dat de pop niet helemaal goed was. Ik was ontzettend blij, het was mijn mooiste bezit! In die tijd was je blij met wat je kreeg.’ 

Wat vindt u van Hitler?
‘Ik vind het een vreselijke man en het is heel erg dat hij nooit voor de rechter is gekomen en dat hij nooit straf heeft gekregen voor zijn misdaden. Vreselijk ook, dat zo ontzettend veel mensen hem hebben geloofd en gevolgd in zijn opvattingen. Mijn ouders zeiden altijd: ”Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Mijn ouders hebben mij geleerd om mensen te helpen en respect te hebben voor elkaars geloof. Daarom vind ik het ook zo belangrijk om mijn verhaal te vertellen aan de kinderen. Zodat ze gaan begrijpen hoeveel verdriet het geeft als mensen elkaar haten om hun geloof.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Er kwamen toen overal Nederlandse vlaggen tevoorschijn. Het was een groot feest! De mensen gingen de straten op. Het mooiste was dit: Je kon eindelijk weer zeggen wat je wilde zonder bang te zijn dat iemand je zou verraden.’

 

 

Erfgoeddrager: Aysa

‘De Oranjeschool: verzet in de Oranjestraat’

Wij zijn Keith, Aysa en Nancy, 12, 10 en 11 jaar oud. We spraken mijnheer Dubiez in het huis waar hij al zijn hele leven woont. In de oorlog woonde hij er met zijn vader en Joodse moeder. Mijnheer Dubiez vertelde heel goed. Het leukste vond ik dat hij vertelde dat hij midden in de Hongerwinter een keer bij de slager mocht eten. Hij kreeg daar vlees, aardappels en lof. Hij zag het eten en dacht toen: bah, lof!

Wat deed u overdag?
“Ik ging naar de Oranjeschool. Die was in de Tolstraat op nummer 84. Elke dag liep ik van huis naar school, door de Diamantstraat en de Lutmastraat. Regelmatig kwam ik onderweg Duitse soldaten tegen. Die deden je niets. ’s Middags speelde ik op straat met vriendjes. Als het luchtalarm afging, schuilden we even in een portiek. Daarna speelden we weer door.

Soms waren er razzia’s, dan mochten we niet de straat op. Mijn moeder moest dan ook extra oppassen. Stiekem keek ik dan door het raam. Ik heb gezien hoe de familie De Haan werd meegenomen, een jongetje met zijn ouders. Hij had een handdoekje bij zich. Met zijn vader en moeder liep hij in de richting van de tram, onder toezicht van soldaten van de ‘Grüne Polizei’. Dat was de laatste keer dat ik de familie De Haan heb gezien. Hun huis stond leeg. Er kwamen weer andere mensen wonen: een familie met drie kinderen. Die kinderen werden vriendjes.”

Was iemand die u kende betrokken bij het verzet?
“De hoofdonderwijzer van de Oranjeschool was actief in het verzet. Dat was mijnheer Cappon. Hij woonde tegenover ons huis. Hij heeft onze Joodse overburen, de familie Prins, gered. Tijdens een razzia stond de familie in hun portiek klaar voor transport. Op één of andere manier werd het gezin over het hoofd gezien door de Duitsers. Mijnheer Cappon zag dat en deed gauw zijn deur open: ‘Kom snel naar binnen! Ze zien jullie niet.’ De familie Prins is de rest van de oorlog ondergedoken in hun eigen huis. Mijnheer Cappon heeft voor hen gezorgd. Vanuit het verzet kon hij aan valse bonkaarten voor eten komen.

Op de Oranjeschool was overigens meer verzet. Er werden daar ook illegale kranten gedrukt. Pas na de oorlog heb ik deze verhalen gehoord.”

Was u bang in de oorlog?
“Nee. Ik zag het gevaar niet, en realiseerde me niet wat er gebeurde met mijn eigen familie. Mijn grootouders en mijn tante woonden bij ons in de straat. Ik kwam veel bij hen over de vloer. Ik was er kind aan huis. Mijn tante naaide prachtig. Ze zijn alle drie vermoord in concentratiekamp Sobibor. Toen ze dood gingen waren ze jonger dan ik nu ben. Ze hadden niets misdaan.

Mijn moeder heeft haar leven te danken aan het feit dat ze met een niet-Joodse man was getrouwd.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892