Erfgoeddrager: Anne-Sophie

‘Met de trekschuit gingen we naar opa en oma, dat bleek ons uitstapje’

Jano en Anne-Sophie zijn heel goed voorbereid op het interview en hebben er veel zin in. Met de auto komen ze aan bij Titia de Vries (1936). Ze woont in Heerhugowaard en ze is blij dat ze er zijn. De twee leerlingen van het Mozaïek in Broek op Langedijk gedragen zich als echte interviewers en stellen haar allerlei kritische vragen.

Waar heeft u de oorlog doorgebracht?
‘Wij woonden in Haarlem toen de oorlog uitbrak. Maar omdat mijn vader in het verzet zat, zijn we een periode heel veel verhuisd omdat de Duitsers hem zochten. Ook bracht hij ons op andere locaties onder omdat we daar veiliger zouden zijn. Omdat ik nog te klein was, vertelden mijn ouders mij niets. Ik mocht ook niets vragen. Maar aan mijn zusje die ouder was vertelde mijn moeder alles; mijn zusje was haar klankbord. Dat was voor mijn zusje heel zwaar en zij heeft dat altijd meegedragen in haar leven.

Ik herinner me dat als de Duitse soldaten kwamen voor een huiszoeking, mijn vader onderdook achter een plank achter de trap. Mij vertelden ze dan dat hij ergens anders naartoe was. Maar goed ook, als ik dat had geweten had ik hem onbewust zeker verraden… Ook verbleef mijn vader, hoorde ik later, vaak bij een gezin dat bij de NSB zat; daar voelde hij zich veilig. Zij wisten natuurlijk niet dat hij in het verzet zat.’

Welke gebeurtenissen hebben indruk op u gemaakt?
‘Het heftigste was dat er een bom achter in onze tuin viel. Ik stond boven voor het raam en zag het gebeuren. Aarde en zand spatte alle kanten op. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Ik ben nog steeds bang als ik vliegtuigen hoor overvliegen.

Op een dag liep ik aan het handje met mijn moeder naar de stad. Toen we een brug over wilden gaan, gingen net de bomen dicht. Er stonden Duitse soldaten die iedereen tegenhielden. Ineens riepen ze: ‘Alle vrouwen en kinderen naar de andere kant!’ Mijn moeder zette het op een rennen en sleepte me achter zich aan om zo snel mogelijk naar de andere kant te komen. Ik hoorde schoten achter me. ‘Niet omkijken!’, schreeuwde ze. Maar dat deed ik toch en ik zag dat alle mannen werden doodgeschoten. Het was verschrikkelijk en heel eng maar ik was te klein om te begrijpen wat er gebeurde.’

Heeft u ook iets leuks meegemaakt in de oorlog?
‘In de oorlog heb ik één leuk uitstapje gehad. Mijn moeder zei eens: ‘We gaan een dagje uit naar de Amsterdamse poort!’ En we gingen daarheen met een schip dat werd voortgetrokken door allemaal mannen langs de kant. Op een gegeven moment stopten we en zag ik een speeltuin. Ik rende ernaartoe maar mijn vader greep mij aan mijn haren en waarschuwde me dat dat niet kon. ‘Hier blijven en mond houden’, zei hij. Met de trekschuit gingen we verder naar opa en oma; dat bleek ons uitstapje. Het was heel leuk. Toen we bij oma en opa waren, was op een gegeven moment iedereen verdwenen. Maar toen ik uit het raam keek, zag ik ze zwarte steenkooltjes zoeken tussen de rails. Daar kon je mee koken. Wij kregen ook een zak mee naar huis.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Dat was heel zwaar; we hadden zo weinig te eten en waren heel mager. Mijn moeder ging soms naar Gelderland met haar zus om dingen te ruilen voor eten en ik bleef bij opa en oma. Dan kwamen ze terug met tulpenbollen; zo vies was dat. Mijn moeder maakte dat dan klaar op een blikje met kooltjes erin. Na de oorlog kregen mijn zus en ik speciale bijvoeding omdat we veel te mager waren.’

Hoe was het moment dat u hoorde dat jullie bevrijd waren?
‘Mijn vader nam ons die dag mee aan de hand naar het stadhuis in Haarlem. Daar op het plein stonden we hand in hand toen de burgemeester ons vertelde dat de oorlog voorbij was.’

Heeft u nog een advies voor ons?
‘Volg altijd je eigen lijntje, maak je eigen keuzes, en volg niet de anderen. Wanneer ik op reis ga met een groep zeg ik altijd tegen de reisleider: ‘Ik hou u heel goed in de gaten, maar ik ga mijn eigen weg’. Dan leer je wat er in de wereld en onder de mensen zelf speelt.

Mijn moeder schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog een heel mooi gedicht en daarmee wil ik eindigen…’

Nee, nooit meer oorlog

In een kamer zit een moeder

met een foto op haar schoot

van haar kleine lieve jongen

wreed gedreven in de dood.

In de vreemde neer geschoten

en vertrapt op het veld van eer

Smekend vragen moeders ogen

nooit, nee nooit geen oorlog meer.

Als eens alle, alle moeders

om hun kinderen gingen staan

en als dan door het licht der waarheid

alle ogen open gaan

als de doden zouden fluisteren

’t is genoeg, de wapens neer

dan zou heel de wereld juichen

nooit, nee nooit geen oorlog meer.

Erfgoeddrager: Anne-Sophie

‘Ik was drie maanden oud, we gingen met de boot naar Aruba’

Sebastiaan, Gijs, Jace en Anne-Sophie van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan bij mevrouw José Steenhoek-Kleisen op bezoek.  Als ze bij haar aankomen voelen ze zich meteen thuis. Mevrouw Steenhoek-Kleisen serveert iedereen meteen zelfgebakken cakejes.

Hoe bent u op Aruba terecht gekomen?
Mijn moeder was opgegroeid in Indonesië en hield van de warmte, ze hield niet van Nederland; het was er te koud en de mensen vreselijk. Dus toen mijn vader een baan kon krijgen op Aruba zijn ze gegaan. Ik was drie maanden oud en we gingen met de boot naar Aruba. Er waren toen nog geen vliegtuigen. We voeren via Frankrijk en door de wisseling van de golfstromen en winden stak er een gigantische storm op en zijn we bijna vergaan. Mijn moeder moest zich elk half uur melden bij de sloep. Dat deed ze terwijl ik lag te slapen in de hut. De kapitein zei haar dat dat onverantwoordelijk was omdat het heel gevaarlijk was. Dat als we in de sloepen moesten er geen tijd zou zijn de baby op te halen’

Uw moeder heeft in een Jappenkamp gezeten. Hoe was dit voor haar?
Mijn moeder kwam in een Jappenkamp terecht toen ze 14 jaar was.  Haar moeder was Indonesisch en overleed toen mijn moeder 13 jaar oud was. Kort daarna brak de oorlog uit. Alle mensen van gemengd bloed (haar vader was Nederlander) moesten worden opgesloten in kampen als bescherming tegen de lokale bevolking. Ze werd gescheiden van haar vader die in een ander kamp terecht kwam. In het Jappenkamp werd ze heel heftig geslagen met stokken. Moest ze uren in de brandende zon staan. Gingen haar knieën stuk en had ze uiteindelijk aan een kant geen kiezen en tanden meer. Ze kreeg ook ernstig rugprobleem omdat ze op blote voeten zware zakken rijst had moeten tillen. Om te overleven in het Jappenkamp at ze slangen en onkruid. Voordat ze naar het Jappenkamp moest, heeft mijn moeder al haar waardevolle spullen begraven. Toen ze daaruit kwam en de onafhankelijkheidstrijd begon, werd ze Indonesië uitgezet. Ze heeft toen alles weer opgegraven en mee naar Nederland genomen.’

Waarom werd uw moeder Indonesië uitgezet?
Iedereen met Europees bloed moest weg. Mijn moeder is om die reden later bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) gegaan en is gaan strijden tegen de onafhankelijkheid van Indonesië. Mijn vader en moeder hebben elkaar toen voor het eerst, als soldaat, ontmoet in een trein die beschoten werd.’

Zijn er bijzondere dingen die u zich herinnert van Aruba?
Ik herinner me dat de ramen van de auto s altijd open waren en iedereen altijd alles naar buiten smeet. Af en toe volgde een opruimactie en werd alles weer opgeruimd. Veel richtingaanwijzers van auto’s waren stuk, we stuurden daarom met een hand, maakten met de andere hand rustig aan bewegingen en bewegingen boven het dak om linksaf en rechtsaf aan te geven. Als we remden hield mijn moeder haar arm voor me als bescherming, er waren nog geen gordels. In september en oktober kon het heel erg regenen op Aruba. Dan kon ik niet naar school, omdat alles onder water was gelopen.
Er liepen duizendpoten, schorpioenen en hagedissen door het huis. Als je ergens ging zitten, ging je eerst kijken of er niet iets achter gekropen was. Als je een schorpioen of duizendpoot zag, moest je altijd op zoek naar hun partner, want zij zijn nooit alleen. Mijn slaapkamer werd iedere avond met een verdelger bespoten en na een half uur mocht ik dan naar bed.
Op een dag, weet ik nog, viel de stroom uit. Dat was omdat er gestaakt werd. We hadden toen vijf dagen geen stroom! Dan kun je dus niets meer. Niet meer naar de supermarkt en ook niet meer douchen of water drinken. Want we hadden geen water omdat de pompen op elektra werkten.

Hoe was het op school op Aruba?
De school begon om 07.30 uur en ik was altijd als eerste om 07.05 uur. Over de middelbare school heb ik heel lang gedaan. Er waren zoveel leuke dingen die ik deed, dat ik aan schoolwerk niet toe kwam. Ik deed acht uur per week ballet, zat in een jeugdorkest, badminton, waterskiede en dook. Dus ik had geen tijd voor school! We zaten in een heel klein lokaal met dertig leerlingen. Vorig jaar was ik daar even terug en ik kon het me niet meer voorstellen hoe we daar met z’n allen in hadden gepast. De ramen waren altijd open voor een beetje frisse wind. Ik herinner me dat ik altijd met een hand de bladzijde van mijn schrift en boek vasthield en af en toe het zand van de pagina’s veegde dat de klas in waaide.
In de klas zaten kinderen van allerlei leeftijden en de helft van de kinderen was Arubaans en de helft Nederlands. De leerkrachten waren Nederlands, Arubaans en Surinaams. Ze gaven klappen aan vervelende kinderen, vaak jongetjes. Dan werden ze zo boos en moesten de jongens  met groene zeep hun mond spoelen daarna met ducktape op hun mond in de klas staan, dat was toen heel normaal. Ook de Nederlandse meester kon heel boos worden, hij sleurden de jongens hun bank uit en smeet ze tussen twee metalen kasten in, best heftig!

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892