Erfgoeddrager: Amara

‘Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden’

In de kamer van de directeur van het Wespennest interviewen Julian, Amara, Lux en Selena, Henk Bharos. (72 jaar).   Meneer Bharos vertelt veel leuke verhalen over zijn leven in Suriname en zijn komst naar Nederland, dus het uur vliegt voorbij.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
Ik ben de middelste tien kinderen, mijn ouders zijn gescheiden. Mijn vader is nog een keer getrouwd en toen kwamen er nog vijf bij. We groeiden op in de stad Paramaribo. Mijn vader had een bedrijf aan huis. Hij maakte pindakaas. Ik was altijd meer geïnteresseerd in het bedrijf en alle machines die daarin stonden, dan in school. Dat boeide me veel meer en er was altijd heel veel werk te doen daar. Als er machines stuk gingen, moest ik ze laten repareren en daar leerde ik veel van. Eigenlijk wilde ik liever spelen, maar achteraf is het wel heel goed geweest, want het heeft daardoor wel mijn interesse gewekt.’

Welke dingen waren echt anders in Suriname?
Ik was 21 jaar toen ik hier kwam. Ik wist eigenlijk al heel veel over het Nederland, want dat leerden wij op school. Zo kende ik alle provincies en hun hoofdstad en wist ik dat er verschillende seizoenen waren. In Suriname is het natuurlijk altijd warm. Als ik in Suriname een kaart van Nederland zag van met een kale boom erop dacht ik altijd: een kale boom is toch een dóde boom! Zo is dat in ieder geval in Suriname. In Nederland is het verplicht om je diploma te hebben als je in een zwembad wil zwemmen, dus ik ben hier op zwemles gegaan. Ik zat in een klasje met allemaal kleine kinderen van 10 of 11 jaar en ik was 21 jaar, dat was best wel een beetje raar.’

Was u ook van plan in Nederland te blijven?
‘Ik had al verteld dat mijn vader een pindakaasbedrijf had.  Nu had ik met mijn broers besloten om naar Nederland te gaan om techniek te gaan studeren. Ik wilde meer kennis opdoen over machines en techniek om dat dan weer mee terug te nemen naar Suriname. We wilden met mijn vijf broers een hele notenindustrie in Suriname oprichten. Toen ik geslaagd was voor mijn diploma bleek dat in Suriname de militairen de macht hadden overgenomen. Mijn vrienden zeiden: ‘wacht maar even met terugkomen, want hier is het nu echt te gevaarlijk’.’

Hoe werd u opgevangen in Nederland?
‘Mijn zus was al in Nederland. Ze woonde in Nijmegen, dus daar kreeg ik gewoon in een kamer in haar huis. De studie die ik wilde volgen was in Amsterdam, maar ik ben eerst een jaartje in Nijmegen gebleven en heb daar een technische opleiding gevolgd. Het jaar erop verhuisde ik naar een woning in de Bijlmer en ging naar school in Zaandam. In Nijmegen zat ik alleen maar met jongens op de school. Ik was daar nieuw en wilden ze me uittesten; úitdagen zeg maar.  Ze wilden kijken hoe sterk ik was, maar ze wisten niet dat mijn vader een worstelaar was.  Als ik iemand vasthad, liet ik niet meer los. Dankzij hem heb ik een hele krachtige hand. Ik heb het ze nooit gezegd, maar kreeg daardoor wel respect.’

U heeft ook van alles moeten achterlaten in Suriname, vond u dat lastig?
‘Het blijft niet leuk om alles achter te laten, maar ik dacht: ‘wel ik ga terug op vakantie naar Suriname’. Ik ben uiteindelijk in die 53 jaar dat ik nu hier woon, nog maar drie keer terug geweest.’

Hoe is het nu met de Bharos-pindakaasfabriek?
‘Mijn vader heeft het bedrijf gegeven aan mijn jongere broertje; hij was toen 21 jaar. In die tijd leverden we ook veel pindakaas aan het leger en aan de militairen. Op een dag kwam een hoge militair vertellen dat hij minder ging betalen per pot pindakaas. Mijn broertje was woest en schreef een brief aan Bouterse dat hij wilde praten over verhoging van de prijzen. Maar tijdens het gesprek werd hij niet gehoord. Hij zei: ‘meneer Bouterse als u doorgaat, dan bent u binnenkort president van muizen en kakkerlakken’. Niet lang daarna zijn allemaal vrienden van mijn broer opgepakt en vermoord tijdens de decembermoorden. Mijn broer was gelukkig net op tijd gevlucht in het ziekenhuis waar zijn vrouw werkte.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Amara

‘Vrouwen vielen flauw van de geur van brood’

Met modderige schoenen komen Amara, Lucy en Neeltje van basisschool De Weidevogel in Ransdorp bij Els Burger aan. Ze waren een film aan het opnemen op het Vuurtoreneiland, in de buurt van hun school, voor ze naar het interview gingen. Mevrouw Burger begroet de kinderen met een grote lach. ‘Wel even jullie schoenen uit doen, anders moet ik straks weer dweilen’, zegt ze vrolijk. De kinderen gaan zitten op de bank en beginnen met hun vragen. Naast mooie verhalen heeft mevrouw Burger veel bijzondere spullen die haar verhaal nog levendiger maken, zoals bonnenboekjes, een voedseltrommel gedropt door de geallieerden en foto’s. Als ze later weer buiten staan zeggen de kinderen meteen: ‘Wat een ontzettend lieve mevrouw!’

Kende u Joodse mensen in de oorlog?
‘Ik was natuurlijk nog heel jong in de oorlog, maar vlak erna had ik een Joods vriendinnetje, Marleen. Ze woonde in de Kalkoenstraat in Amsterdam-Noord. Op één hoog was de woonkamer en op twee hoog de slaapkamers. Ik weet nog goed dat ik na school met Marleen naar huis ging. We moesten dan een kale houten trap op. Beneden aan de trap riep Marleen al naar boven: “Mama, ik ben het, Marleen, ik kom er aan!” Het huis was bijna helemaal leeg en heel kaal, alleen in de keuken stond een tafel met wat stoelen. En in de woonkamer een linnenkast. In de kamer riep Marleen weer: “Mama, ik ben thuis”. Dan kwam de moeder van Marleen de linnenkast uit. Uit angst had ze zich daar verstopt. Dat vergeet ik nooit meer.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘In de jaren ‘80 kwam ik weer terug naar Amsterdam nadat ik was verhuisd naar Twente. Dat jaar werd herdacht dat de oorlog 40 jaar geleden was. De gemeente had bedacht om tijdens de herdenking bommenwerpers te laten overvliegen. Toen ik dat geluid hoorde, raakte ik in paniek. Ik werd heel angstig en moest ook hard huilen, waarom wist ik eigenlijk niet. Ik ben naar mijn moeder gegaan om te vragen wat er tijdens de oorlog was gebeurd. Mijn moeder vertelde dat ons huis was gebombardeerd. Het gebeurde toen mijn vader in een kamp in Duitsland zat. Mijn moeder had mij en mijn zusje die dag thuisgelaten omdat ze eten ging halen in Ilpendam of Purmerend. Mijn oma paste op. Mijn moeder hoorde de bombardementen en vroeg aan mensen: “Waar zijn de bommen gevallen?” En toen ze hoorde dat het in de Spechtstraat was, is ze rennend naar huis gegaan. Wij woonden in de Spechtstraat 21, in het bovenhuis. Er was wel schade, de deur kon niet meer open en de ramen waren kapot. Later kwamen we erachter dat op ons huis en het huis op nummer 27 na alle woningen in onze straat waren verwoest. Soms, als ik ergens flitsen zie, komen de herinneringen weer naar boven. Op zo’n moment ben ik nog altijd bang.’

Wat weet u nog over de Hongerwinter?
‘Mijn moeder maakte gekookte suikerbiet en soep van tulpenbollen, dat was niet zo lekker hoor! Aan de Laanweg was een gaarkeuken, ik herinner me vooral de waterige soep en de hutspot. Op het eind van de oorlog was er op de Heimansweg een winkel waar je met bonnen brood kon halen. Van een afstand kon je de geur van versgebakken brood al ruiken. Ik weet nog dat de vrouwen in de rij flauwvielen van de honger en de geur van brood. Met je stamkaart, een soort identiteitsbewijs, kon je bonnen ophalen voor voedsel en andere producten. Maar ook al had je bonnen, in 1944 was er helemaal niets te krijgen. In Duitsland had mijn vader een jongen leren kennen uit Blijham, een Gronings dorp. Die jongen vertelde mijn vader dat als zijn gezin honger zou hebben, ze naar Blijham mochten komen. Ik kan me de reis met mijn moeder en zusje nog goed herinneren. Ruim zes uur waren we onderweg met de trein. In een houten coupé met houten bankjes. Soms moesten we de trein uit omdat er vliegtuigen overkwamen. Vlak na de oorlog ben ik samen met mijn zusje weer naar Blijham gegaan. We waren nog heel jong, maar gingen wel alleen met de trein naar Groningen. Mijn ouders konden alleen maar twee kaartjes betalen. Mijn moeder vroeg de conducteur een oogje in het zeil te houden en in Groningen werden we van het station opgehaald. Ik ben nog heel lang elk jaar naar Blijham gegaan. De vrouw van het gezin waar we verbleven, was als een tante voor me. Ze is ook getuige geweest bij mijn huwelijk.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892