Erfgoeddrager: Adriano

‘Ze zaten hier niet te wachten op mensen uit de koloniën’

Sangga, Adriano en Elena van het Montessori Lyceum in Amsterdam interviewen Madelien Krips bij haar thuis. In de achterkamer heeft ze allemaal foto’s en spulletjes uit voormalig Nederlands-Indië. Ze werd in 1941 in Surabaya geboren.

Is uw familie Indisch?
‘Mijn vader kwam uit een Hollandse, deftige familie die al heel lang in Nederlands-Indië was. Ze hadden een familiebedrijf; mijn vader was marineofficier. Mijn ouders behoorden tot de blanke bovenlaag en waren erg van de rangen en standen. Mijn moeder had een half-Indische moeder, maar daar werd niet over gesproken. Ze wilden bij de blanke cultuur horen, dan was je iemand. Het was een groot probleem voor mijn oma. “Iedereen ziet dat ik Indisch ben, ze praten over mij,” zei ze. Ze heeft zelfmoord gepleegd toen mijn moeder zeven was. Ik heb geleerd dat je bij de blanken moet horen. Als mensen aan mij vragen of ik iets Indisch heb, dan schrik ik soms nog steeds.’

Hoe was het in een jappenkamp?
‘Voor de bezetting woonden we in een groot huis en we hadden voor alles personeel. Mijn broers, zussen en ik hadden een eigen bediende, een baboe, Mantri genaamd. Ze was heel belangrijk voor ons. ’s Middags lunchten we met een uitgebreide rijsttafel. Daarna ging iedereen tot vier uur slapen. Drie keer per dag baadden we. Toen de Japanners kwamen en ons in een huis met nog meer gezinnen zetten, was dat dus een hele overgang. We hoefden niet in een kamp. Maar omdat mijn moeder bij de Hollanders wilde zijn, gingen we naar een kamp in midden-Java. Daar was alles vies; het stonk naar plas en poep. De kinderen waren altijd ziek en we hadden vreselijke honger. We moesten elke dag op appèl staan. De vrouwen bogen in rijen, de kinderen stonden voor hen en die moesten zij stil houden. Er waren maar vijf Japanse en Koreaanse bewakers. Ik weet nog dat ik dacht: hoe kunnen zoveel vrouwen buigen voor maar een paar kleine mannetjes? Ik had mijn hele kamptijd een zwart speelgoedhondje, Rak. Na de oorlog vond ik dat hij ineens heel mager was geworden. Later bleek dat mijn moeder, voor ze het kamp inging, al haar sieraden in het hondje had genaaid. En er na het kamp meteen weer had uitgehaald.’

Bent u daarna meteen naar Nederland gegaan?
‘Omdat mijn vader bij de marine en met de Amerikanen meevocht op zee, kon hij ons vrij krijgen. We zijn toen naar Australië gegaan. Dat was geweldig! In 1948 kwamen we naar Nederland. Ze zaten hier niet te wachten op mensen uit de koloniën. Wat we hier kwamen doen, vroegen ze. Het was daar toch mooi weer? Ze hadden geen idee wat wij allemaal hadden meegemaakt. Omdat ik zo ziek was geweest en honger had gehad, was ik verzwakt. Ze kwamen erachter dat ik tbc had opgelopen. Twee jaar lang verbleef ik in een sanatorium. Daar merkte ik dat wij anders waren opgegroeid dan de Nederlandse kinderen. Zij kwamen uit alle lagen van de bevolking, ook al waren ze allemaal blank. Wij kenden maar één stand.

Toen ben ik gaan nadenken over het koloniale leven. Mijn ouders zijn altijd hetzelfde gebleven. Ik kon het niet meer met hen vinden. Ik reageerde het af door met Indische vriendjes thuis te komen. Mijn oudste broer heeft toen hij ouder was, net als mijn oma, een einde aan zijn leven gemaakt. Hij was beschadigd door het jappenkamp en kon zich niet vinden in deze wereld, terwijl hij ook niet in de oude paste. Hij had het gevoel er niet bij te horen. Mag ik er wel zijn, vroeg hij zich af?’

 

          

Erfgoeddrager: Adriano

‘Platgedrukt in de mensenmassa’

Meneer Kees Stuyfersant woont nog steeds in hetzelfde huis als waar hij met zijn ouders en broertje en zusje woonde tijdens de oorlog. Hij herinnert zich de verdwaalde bommen die op en rondom de Recht Boomssloot vielen en in het water van de Oude Waal. Hij liet ons zien waar het gebeurde. De scherven van granaten die hij toen verzamelde heeft hij bewaard. We mochten er ieder één uitkiezen en meenemen!

Mooi glimmend
“Eén keer zijn er op en rond ons huis vier bommen gevallen. Alle ramen waren kapot en het ledikantje van mijn zusje Ansje lag vol met scherven. Ze mankeerde niks. Een buurvrouw kreeg een scherf in haar longen. Ze is er negentig jaar mee geworden.
Als kind ging ik graag op zoek naar scherven. Vanaf de marinewerf , op de plek waar nu het Scheepvaartmuseum is, werd met luchtafweerkanonnen door de Duitsers geschoten tegen de Engelsen die overvlogen. ‘s Nachts hoorde je de scherven van ontplofte granaten op de grond kletteren. De volgende dag gingen we dan eerder van huis, om op weg naar school scherven te zoeken. Granaten, en ook de scherven ervan, glommen heel mooi. Als de zon scheen zag je ze in de verte al liggen. Na de oorlog had ik twee blikken met scherven verzameld!”

Kinderverzet
“Als kinderen zongen we verzetsliedjes. Sommige liedjes ken ik nog. Dat was voor ons de manier om verzet te plegen:

Een Engelse torpedo, jaha
Die voer eens langs de Duitse kust
Ze gingen aan de Führer vragen
Of hij zure bommen lust
In de heldere maneschijn
Bombarderen we Berlijn
En dat vindt de Führer helemaal niet fijn!”

7 mei op de Dam
“Met mijn achtjarige broertje Reggie ging ik op 7 mei 1945 naar het bevrijdingsfeest op de Dam. Opeens werd er geschoten door Duitse soldaten en ontstond er paniek. Iedereen rende weg en in het gedrang werd mijn broertje uit mijn hand gewrongen, terwijl ik met de massa mee naar het Damrak werd gesleurd. Daar gingen we plat op de grond liggen. Ik kreeg het benauwd en kon nog net schreeuwen: ‘Help, ik stik!’ Opeens werd het licht om me heen, iedereen rende weer verder. Ik ben naar huis gerend en kwam zonder glazen in mijn bril aan. Mijn moeder was erg in paniek maar opeens ging de bel: daar stond Reggie, onder het bloed. ‘Ik heb niks!’ zei hij. Het bloed was van iemand anders. Wij waren ongedeerd.”

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892