‘Wij werden thuis ook geslagen. De slavernij ging gewoon door’


Pleun, Max en Thorben vertellen het verhaal van Cecilia Scheepers-Dreischor
Suriname

Na een korte rit in de auto komen Pleun, Max en Thorben van ’t Karregat in Eindhoven vrolijk kletsend aan bij de flat van Cecilia Scheepers-Dreischor. Ze is in 1938 in Paramaribo geboren, en is de oudste van tien broertjes en zusjes. Ze moest al jong werken bij de rijke Chinese mevrouw Wong. Op haar zeventiende ging ze naar de Surinaamse verpleegkunde-opleiding. Als katholiek kreeg je geen diploma (protestanten wel), dus ging ze naar Nederland om wel een diploma te halen. Na vijf jaar keerde ze terug naar Suriname.

Waar komen uw voorouders vandaan?
‘Mijn voorouders komen uit Afrika en ook uit Nederland. Mijn oma van mijn moeders kant was 3 jaar toen de slaventijd ophield. Wij mochten vroeger niets over Suriname leren, ook op school niet. Je eigen taal mocht je ook niet spreken thuis. Ik heb het meest over Suriname in Nederland gehoord.’

Uw oma heeft de slaventijd nog meegemaakt. Wat merkte u daar van?
‘Mijn oma vertelde nooit iets over vroeger, maar een tante van mij, tante Nora, wist altijd iets van de familie te vertellen als ik bij haar op bezoek was. Zij vertelde bijvoorbeeld dat mijn oma ‘Spallburg’ heette. In de slaventijd was er een slavenheer die meneer ‘van Spall’ heette. Hij had bij zijn blanke vrouw zeven kinderen. Met zijn binnenhuisslavin had hij ook zeven kinderen, die moesten op het land werken. Die kinderen kregen de naam ‘Spallburg’ en zijn witte kinderen kregen de naam ‘Van Spall’.

De handelingen van de slaventijd zaten in de mensen. Wij werden thuis ook geslagen. De slavernij ging gewoon door. Je moeder wist niet beter. Mijn moeder zei wel eens: ‘Mijn moeder moesten jullie hebben… Die sloeg je met een groot stuk brandhout!” Zo heeft ze een keertje haar broer proberen te redden. Hij was zijn overhemd aan het strijken en toen mijn oma vroeg waar hij naartoe ging. Hij antwoordde dat hij uitging. Toen pakte mijn oma een groot stuk hout en sloeg hem op zijn rug. Mijn moeder probeerde hem te redden, maar viel over de koolpot en had een groot gat achterop haar hoofd.’

Kunt u iets vertellen over hoe het was om voor de Chinese familie te werken?
‘Omdat mijn moeder niet voor alle kinderen het schoolgeld kon betalen, heeft ze zes van de tien kinderen uitbesteed. Ik zat bij een Chinese mevrouw, zij hoorde bij de beter gesitueerden. Ik was toen 12 jaar en moest daar poesten. Ik moest ook kippen slachten. Dat vond ik heel eng, maar ik zou geen eten krijgen als ik het weigerde.

Ze gaven me ook te weinig eten. ’s Nachts kon ik niet verder slapen omdat ik zo’n honger had. Maar het eten wat van hen over bleef, gooiden ze weg en gaven ze niet aan mij. Ze gaven me maar een beetje eten. Als je te veel zou eten zou je lui worden, zeiden ze. In het donker, midden in de nacht, ging ik dan het eten op eten. Ik wist precies hoe je er moest komen. Ze hebben me nooit betrapt.

Ook moest ik wel eens tijdens het bridgen hapjes halen bij het restaurant en rondbrengen. Dat ging door tot ontzettend laat en ik was nog maar twaalf. Ik had ontzettende slaap. Toen dacht ik: jullie zoon van 10 ligt lekker in zijn bedje te slapen, ik ga maar naast hem liggen. Ze waren ze me kwijt, ze konden me nergens vinden. En ik lag lekker te slapen.

Vanuit die familie ging ik direct door naar school. Ik kwam altijd te laat op mijn werk in het ziekenhuis en toen zei de directeur: ‘Dreischor, als je nog één keer te laat komt, vlieg je er uit!’ Dat wilde ik niet, ik wilde verpleegster worden. Toen de mevrouw met haar familie op vakantie ging, zei ik tegen de oudere bediende dat ik mijn spullen kwam halen omdat ik in het ziekenhuis ging wonen. Ik ging intern. Toen waren ze heel boos! Maar ik heb mijn koffertje gepakt en meneer Helling heeft me in de oude ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Ik voelde me bevrijd!

Hoe vond u het op de boot naar Nederland?
‘Ik zat drie weken op een boot en zag alleen maar water. Dat vond ik niet fijn. Soms zei de kapitein: ‘Vandaag gaan we oefenen, hoe we het gaan doen in de sloep’. Toen was ik zo bang. Ik dacht dat we moesten springen van de boot in de sloep op het water. Maar dat was helemaal niet zo, hij legde gewoon uit hoe je dat moest doen.’

Hoe is het gegaan toen u terug was in Suriname?
‘In 1961 heb ik in Weert mijn diploma gehaald en toen ging ik naar Hoorn voor een jaar. Daar deed ik mijn kraamaantekening om voor baby’s te zorgen. Na vijf jaar ging ik terug naar Suriname. Ik heb altijd heimwee gehad naar mijn jongste zusje. Toen ik 25 jaar werd zei ik: ik ga nooit meer terug naar Nederland. Ik wilde weer in hetzelfde ziekenhuis werken als vroeger, maar werd daar niet geaccepteerd. Ze noemden ons ‘de Hollandse verpleegsters’. En ze namen niet aan wat we zeiden, of wat onze werkwijze was. De eerste dag dat ik weer ging werken als gediplomeerde was er een non en ik zei tegen haar: ‘Ik heb gesolliciteerd op de kaamafdeling’. ‘Nee,” zegt ze, ‘je gaat naar de mannenafdeling.’ Toen ik antwoordde dat ik zwart-op-wit had dat ik wel naar de kraamafdeling ging, zei ze: ‘Jou krijg ik nog klein!’ Op mijn eerste dag al… Na een week ging ze gelukkig naar Nederland, anders had ze me misschien flink getreiterd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892