‘Wij waren Mischlingen.’


Salomé (11), Sereen (11) en Julia (11) vertellen het verhaal van Jacques Springer 6 jaar toen de oorlog begon
Korte Houtstraat 10-1

Wij interviewden Jacques Springer in het Pintohuis, een oud huis in de St. Antoniesbreestraat. Onderweg kon hij over elke straat waar we langskwamen vertellen wat daar gezeten had, of wat daar gebeurd was. Hij liet zien waar hij geboren was. Hij heeft ook nog op onze school gezeten.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Heel vervelend. Op 10 mei 1940, toen de oorlog begon kwamen de Zwarthemden, NSB’ers, bij ons in de buurt de ramen ingooien. Ik woonde recht tegenover een kleine synagoge en die werd in brand gestoken. De Korte Houtstraat, Lange Houtstraat en de Zwanenburgerstraat, waren kleine straatjes. Dat was zo dicht op ons, dat ik achter bij ons op één hoog, de hitte van de vlammen voelde. De ramen van winkels werden ingegooid. Op het Waterlooplein waar de markt was, stonden NSB’ers en aanhangers, ‘Heil Hitler’ te roepen en weet ik wat allemaal nog meer. In die periode daarna, was er ook zo’n fervente NSB’er, Koot, die hebben ze vermoord.

In ‘43 kwamen de grote Razzia’s en werd iedereen van huis gehaald. Mijn moeder had al kleding gepakt. Dat moest, want wij gingen naar een werkkamp. Nooit hebben we ons afgevraagd: “Waarom? Waarom moeten wij dat?”.
Mijn moeder had van gordijnen, op de naaimachine, een soort rugzakken gemaakt, wat kleding ingedaan en toen werden we naar de speeltuin gebracht, op het Waterlooplein. In die speeltuin waar wij altijd speelden, werden we geregistreerd. Daarna werden we naar de schouwburg gebracht op de Plantage Middenlaan. Op een gegeven moment, kwamen wij, mijn moeder en de kinderen, vrij, omdat het een gemengd huwelijk was. Toen mochten wij naar huis, maar mijn vader hebben ze doorgestuurd naar Westerbork.’

Wat was de ergste verandering toen de oorlog begon?
‘We moesten een ster dragen. Ik was er als kind nog trots op ook. Je besefte niet dat je eigenlijk gebrandmerkt werd. Toen we uit de Schouwburg kwamen hoefden wij geen ster meer te dragen. Mijn vader moest in Westerbork eten rondbrengen in gamellen: Essenholler. Met een kruiwagen. Toen mijn vader daar zat, werd hij voor de keuze gesteld: of doorgestuurd worden naar een werkkamp of zich laten steriliseren. Hij heeft voor het laatste gekozen. Dat was een hele zware operatie, toen. Hij moest naar het ziekenhuis, de Joodse Invalide, daar werd hij gesteriliseerd en dat moest hij zelf betalen. Dat kostte honderd gulden. Dat was heel veel geld in die tijd.
In ‘43 kregen wij een bewijs dat wij, de kinderen, Mischlingen waren. Mengelingen. Bij mijn vader stond: Jude. Bij mijn moeder stond: Arisch. Bij ons Mischlingen.’

Wat heeft u het meest geraakt in de oorlog?
‘Dat mijn vader in Westerbork zat. En de hongerwinter, gebrek aan eten. Toen hij in ‘44 het kamp uit mocht omdat hij gesteriliseerd was en zijn ster af mocht doen, zijn wij in de hongerwinter, met een handkar naar Gaasterland, naar de boeren gegaan. We hadden dekens, lakens en handdoeken, dat ruilden we voor voedsel. De eerste dag lopen kwamen we tot Purmerend. We hadden geen goede schoenen, dus ik had enorme blaren. We werden opgevangen in een klooster, met allemaal nonnetjes. Daar mochten we slapen. En toen kregen we stamppot van andijvie. Dat zal ik nooit vergeten. Dat is nu nog mijn lievelingseten.
Mijn moeder was in de hongerwinter zwanger. Net in die periode voor mijn vader gesteriliseerd werd, is ze nog in verwachting geraakt. Mijn zusje is in 1944 geboren. In de Leidsestraat kon je babyvoeding halen, Nutricia, met bonnen. En dan vochten we thuis wie haar mocht voeren, want dan pikten we af en toe ook een lepeltje mee. Je ziet dat baby’tje eten en je had zelf ook honger, het rook zo lekker.’

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892