‘Wij hebben twee harten: één hier en één daar’


Hannah en Nick vertellen het verhaal van Houria en Moulay Ali Baba
Azrou en Oulmès, MarokkoAmsterdam Nieuw-West

Op het kantoor van hun dochter Fatimzahra in Slotermeer ontmoeten Nick en Hannah van Spring High  de in Marokko geboren Moulay Ali (Oulmès, 1941) en Houria (Azrou, 1956) Baba. Ze vertellen over hun aankomst in Amsterdam en over het gelukkige leven dat ze hier hebben opgebouwd. Een gesprek ook over je thuis voelen en doorgeven van een stukje Marokkaanse cultuur.

Hoe kwamen jullie in Nederland terecht?
Moulay Ali Baba: ‘Ik werkte in Spanje en Frankrijk, in fabrieken en in de bouw. Mijn plan was om naar Canada te gaan. Toen dat niet doorging, ben ik naar Nederland gekomen. Hier kende ik mensen en ik kon makkelijk werk vinden. Veel mensen  – onder andere Turken, Italianen en Joegoslaven – waren na de Tweede Wereldoorlog hier naartoe gekomen om het land op te bouwen. En op 23 maart 1966 kwam ik hier dus aan, op Centraal Station. Ik was niet van plan te blijven. Ik wist zeker dat ik in 1980 al lang terug zou zijn. Maar toen er kinderen waren, veranderde dat plan.’
Houria Baba: ‘Mensen zaten aan zijn haar, wilden het aaien. Hij had heel mooi, dik haar met allemaal krulletjes. “Waar kom je vandaan?” vroegen ze. “Marokko? Waar ligt Marokko?” Mensen kenden dat land niet. Ja, Afrika kenden ze. Mijn man en ik hebben elkaar in Azrou ontmoet. Onze familie bracht ons samen. Dat was in Marokko toen traditie. Ik was zestien toen we trouwden. Zo jong trouwen was daar toen heel normaal. Nu is dat anders. Moet je je voorstellen dat jij trouwt op je zestiende. Ik ging met hem mee naar Nederland en kwam begin jaren zeventig in Amsterdam aan. Dat was fijn, hoor. Ik heb een goede man. Hij zorgt goed voor me en we hebben een goed leven samen. In 1972 kwam onze eerste, een zoon. Daarna volgden nog vier zoons en een dochter. Contact met andere Marokkaanse vrouwen had ik niet. In die tijd was ik vrijwel de enige. Er waren veel mannen; de vrouwen kwamen vanaf begin jaren tachtig. Nu zijn er veel.’

Hoe waren jullie eerste ervaringen met de Nederlandse mensen in Amsterdam?
Houria: ‘We woonden aan de Overtoom, we hadden Nederlandse buren. Aardige mensen, ik kon bij ze aankloppen, we dronken koffie samen op zondag en ze nodigden ons uit te komen eten. Al die lieve Nederlandse mensen. Ik dacht: dit is nu mijn familie.
In Bos en Lommer konden we een groter huis vinden voor ons groeiende gezin. Ook daar hadden we goed contact met Nederlandse buren. Eén van de dochters van de overburen kwam elke dag Marokkaans brood bij me eten. Zij las de kinderen voor, speelde met ze, legde ze in bed. Ik zal haar nooit vergeten. We hadden met iedereen goed contact, men groette ons: “Goedemorgen, goedemiddag”. Dat woord, goedemorgen, vond ik heel moeilijk in het begin. Op de Julianaschool van de kinderen had ik een klas voor moeders om Nederlands te leren. Dat was eind jaren zeventig. Als je goed contact wil met mensen, dan moet dat uit jezelf komen. Je moet niet altijd in een hoek blijven staan. Je moet durven. Naar de mensen toegaan.’

Was het moeilijk om uw familie achter te laten in Marokko?
Houria: ‘Ja. Ik hou van mijn familie. Ik hou van mensen, van iedereen. Maar Ik leerde hier ook mensen kennen. We kregen onze kinderen en maakten zo hier onze familie. Ik hield me vooral bezig met hen: zorgen, eten, wassen. Mijn man werkte van maandag tot zaterdag. Op zaterdagmiddag en zondag waren we dan met elkaar als gezin.’
Moulay Ali: ‘Ik werkte zes dagen per week en ‘s avonds had ik vaak overwerk. In het weekend had ik een lokaal op school geregeld waar ik Arabische les gaf aan onze en andere Marokkaanse kinderen.’
Houria: ‘Kinderen moeten goed leven. Ze moeten goed leren, goed gekleed zijn en geen rare dingen doen. Ik heb mijn best gedaan voor onze kinderen. We wonen hier nu vijftig jaar. Als je ergens vijftig jaar hebt gewoond, dan is het jouw land. Hier kregen we onze kinderen, en onze elf kleinkinderen. Wij hebben twee harten. Eén hart hier, waar onze kinderen en kleinkinderen zijn. En één hart daar, in Marokko waar we familie hebben. Als we hier zijn, zijn we blij. Als we daar zijn, zijn we blij. Wij hebben twee landen. Als je daar bent, heb je heimwee naar hier. En als je hier bent heb je heimwee naar daar. Vroeger was het contact moeilijker. Je had de post, die deed er weken over. Nu kun je facetimen met ze.’
Moulay Ali: ‘Als ik lange tijd in Marokko ben, bel ik naar huis. “Stuur me wat pindakaas.” Ik ben dol op pindakaas.’

Wat behouden jullie van de cultuur uit Marokko en willen jullie doorgeven?
Houria: ‘Respect voor onze ouders. Hier mag je alles tegen je ouders zeggen. Wij leerden in Marokko luisteren naar onze ouders. Ga er vanuit dat je ouders goed voor jou zullen beslissen. Alle ouders willen het beste voor hun zoon of dochter. Als zij zeggen: “Dat is goed voor jou,” volg dat dan op. En ook belangrijk: delen. Als iemand op visite komt, delen wij. Wij zeggen niet: “Alles is op”. We delen, ook al is er niet veel. Dan maak je er maar kleinere stukjes van. Als je bij mij komt, heb ik altijd te eten voor je.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892