‘We zongen het Wilhelmus, maar ik begreep niets van die tekst’
Sidney, Janice, Donisha, Cindy en Monifa vertellen het verhaal van Helen Wijngaarde
Amsterdam-Zuid
Sidney, Janice, Donisha, Cindy en Monifa zitten in een zonnig klaslokaal van ROC TOP de Klencke in Amsterdam-Zuid. De studenten gaan Helen Wijngaarde interviewen over haar jeugd op Curaçao en in Suriname. Het wordt een leuk gesprek over haar jeugd, maar ook over het leesplankje, koloniën, recepten en onderwijzeres zijn in Nederland.
Hoe was het leven op Curaçao?
‘Ik ben op Curaçao geboren. We hadden daar een vrolijk leven. De familie kwam veel bij elkaar en wisselde dan verhalen uit. Ik zag mijn nichtjes en neefjes heel vaak en we gingen samen zwemmen. Mijn moeder was juf op de school, ik zat bij haar in de klas. Ik was een druk meisje, praatte veel en ik was wel stout. Dan kreeg ik van mijn moeder slaag. Niemand kon er wat van zeggen, want de juf was mijn moeder. Op school waren jongens en meisjes strikt gescheiden. Ik had een broer die in het andere deel van de school zat. Er was een muur tussen het deel voor de meisjes en het deel voor de jongens, zodat je elkaar niet kon zien. In de muur zat een hek en de meest populaire meisjes van de school stonden daar en praatten met de jongens. Dan zwaaide er wat. Toen ik 12 jaar was verhuisden we en zat ik ineens wel met jongens in de klas. Dat was eerst even schrikken, maar eigenlijk hartstikke leuk.’
Welke talen spraken jullie?
‘Op Curaçao werd op school Nederlands gesproken. Alles ging in het Nederlands: schrijven, rekenen, liedjes, lezen, alles. Voor lezen werkten we met het Nederlandse leesplankje: aap, noot, Mies, Wim.’ Mevrouw Wijngaarde heeft het leesplankje nog en heeft het meegenomen om te laten zien. Het gaat van hand tot hand. ‘Toen ik voor het eerst in Nederland juf was, was ik verbaasd dat ze nog steeds met het leesplankje werkten.’
‘We leerden niets over Curaçao zelf. We leerden alleen over de geschiedenis van Nederland en zelfs over Nederlandse vogels. En met Koninginnedag liepen we met een oranje sjerp en droeg ik pijpenkrullen en een grote rood-witte-blauwe strik. We hielden optochten en zongen Hollandse liederen. We zongen ook het Wilhelmus. Ik begreep niets van die tekst, ‘Ben ick van Duytschen bloet’. Wat een rare tekst, wat betekende dat?
‘Op straat en met familie spraken we Papiaments. De meeste mensen op Curaçao spreken Papiaments; het is de landstaal. Daarnaast wordt er veel Engels gesproken vanwege de contacten die Curaçao heeft met de VS. Van de VS komen veel films en stripboeken, comics noemden wij ze. Later heb ik nog Frans en Spaans geleerd.’
Waarom verhuisden jullie naar Suriname?
‘Mijn vader had een eigen zaak en importeerde spullen uit Duitsland, machines en andere dingen. In Suriname was er meer werk voor hem. We woonden daar boven de eigen zaak. Mijn vader kwam oorspronkelijk uit Suriname en mijn moeder uit Curaçao. Mijn moeder moest erg wennen en miste het vrolijke leven op Curaçao. Zelf vond ik het wel leuk op school. Ik ging hier eerst naar de Mulo en later naar de kweekschool waar ik leerde voor onderwijzeres.’
Had u een relatie op Curaçao of in Suriname?
‘Toen ik 18 jaar was had ik een leuk vriendje. Maar mijn familie was streng, dus ging er altijd een chaperonne mee, een broer of een oom. Je moest altijd moeilijke dingen doen om samen te zijn. Toen ik eens samen met een vriendin en onze vriendjes naar de film was, bleek twee rijen daarachter de vader van mijn vriendin te zitten.’ De interviewers moeten hier hartelijk om lachen. ‘Mijn vriendin kreeg wel straf.’
Hoe vond u het om naar Nederland te gaan?
‘Mijn broer was naar Nederland gegaan om aan de mts te studeren. Toen bleek dat hij gestopt was met zijn studie en in een garage was gaan werken, zijn mijn ouders naar Nederland gegaan. Voor mij was het ook beter, want er was niet zoveel werk als juf op Curaçao. Je moest naar Nederland als je succes in het leven wilde hebben.
‘Ik werd eerst juf in Ouderkerk aan de Amstel. Daar ging ik kennismaken met de ouders van leerlingen. Eén leerling, Jantje, woonde op een boerderij. Ik was nog nooit op een boerderij geweest, dus ging ik daar graag langs. We gingen langs de koeien en in het huis gingen we naar de mooie kamer. Toen de buren hoorden dat ik kwam kennismaken, kwamen zij ook langs. Zij hadden gehoord ‘ze is zwart en ze spreekt Nederlands’, dat wilden ze wel eens zien. Later gaf ik les op een school in Amstelveen en vroeg de directeur me: wat doe je hier en wanneer ga je terug naar je land? Wat een domme man.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.