‘We zagen dat ze op het vliegveld van Bergen alles lieten ontploffen’


Viggo, Bodhi, Cas en Lucas vertellen het verhaal van Annie Stoop
Loudelsweg, Bergen

Annie Stoop doet de deur open. Viggo, Bodhi, Cas en Lucas stellen zich netjes voor en doen zelfs de schoenen uit omdat het zulk slecht weer is. De leerlingen van de Willem-Alexanderschool in Bergen gaan zitten in de woonkamer. Mevrouw Stoop zegt benieuwd te zijn naar de vragen die ze hebben, en biedt ze een glas sap aan met een biscuitje uit een bijzonder trommeltje. Dit trommeltje komt namelijk nog uit de oorlog. Mevrouw Stoop begint dan te vertellen over deze periode. Ze was 10 jaar toen de oorlog begon.

Hoe was het in Bergen aan het begin van de oorlog?
‘Alle jongens moesten in dienst en niemand kon meer naar school; de grote vakantie duurde op die manier wel heel lang! Wij woonden op de Loudelsweg, tegenover de Roland Holstschool. Wij hadden ook een zomerhuis en daar verbleven mensen toen de oorlog uitbrak. Van hen kreeg mijn moeder dit trommeltje met koekjes. Ik liep met het trommeltje en liet het natuurlijk vallen! Alle koekjes gebroken… Dit trommeltje staat voor mij symbool voor het begin van de oorlog.’

Hoe begon de oorlog voor u?
‘s Nacht hoorden we ineens bomen vallen op het vliegveld. Mijn vader zei: ‘En nu is het oorlog’. De hele oorlog gingen de bombardementen door. Ik zat op de lagere school toen de oorlog begon en later ging ik naar de mulo in Alkmaar. Iedere dag moest ik helemaal op de fiets, langs het vliegveld, en dan zagen we vliegtuigen overkomen. Op school zagen we dan vaak de bommen op het vliegveld vallen. Maar ‘s middags fietste ik toch weer langs dat vliegveld naar huis. Nu denk ik: dat we dat durfden… Maar het leven gaat gewoon door, ook in een oorlog.’

Was er genoeg te eten?
‘In het begin was er nog wel genoeg te eten maar dat werd minder en minder. Alles ging op de bon. Hier in Bergen had je een distributiekantoor naast De Pilaren, waar ze voedselbonnen uitdeelden. Je kreeg een bonnenkaart per persoon. Met een bonnetje kon je bijvoorbeeld boter kopen, of eens per week een brood en wat vlees. Maar het was geen luxe.’

Iedereen moest weg uit Bergen, maar jullie mochten blijven. Waarom?
‘Alleen de mensen die noodzakelijk waren, zoals bakkers en slagers, mochten blijven. Alle scholen, huizen en het vliegveld kwamen vol met Duitsers. Wij mochten blijven omdat mijn vader timmerman was en een eigen zaak had. De bakker bakte dus met name voor de Duitse soldaten; ik zag hem geregeld met heerlijke gebakjes naar de Duitsers gaan, maar wij kregen amper brood. In de vreselijk koude winter kwamen ze ook met grote wagens met kolen voor de Duitsers. Sommige kooltjes vielen eraf en bleven liggen op de straat. Als ze dan wegwaren, raapte mijn moeder de kooltjes op. Een keer kwam er meteen zo’n Duitse soldaat op haar af, die zei dat we hun kooltjes stalen.’

Uiteindelijk moesten jullie ook weg. Hoe was dat?
‘Op een dag kwam er iemand bij ons langs die zei: jullie moeten weggaan want vanavond gaan ze bommen gooien. En jullie wonen naast een munitiedepot. Toen zijn we met zijn drieën en buren op de fiets naar Krabbedam gegaan. Mijn moeder kon niet fietsen en zat bij de buurman voorop. De volgende dag zagen we dat ze op het vliegveld alles lieten ontploffen, het was een enorm lawaai! Dat was de dag dat de geallieerden landden: D-Day.

Daarna moesten we allemaal weg uit Bergen. Maar waar moest iedereen naartoe? Je moest je huis achterlaten en de sleutel geven aan de Duitse soldaten en maar zien hoe je een dak boven je hoofd kreeg. Wij zijn toen in Amsterdam-Noord terechtgekomen bij familie. Maar stel je voor dat je geen familie had?

Wat voedsel betreft was het verschrikkelijk slecht in Amsterdam. Mijn moeder was niet zo sterk en mijn vader kon het geestelijk niet verwerken dat hij zijn huis uit moest en zijn zaak op moest geven. Daarom ging ik, als 15-jarige, regelmatig mee met een oom van mij op de fiets met allemaal geplakte banden naar Bovenkarspel. Dan probeerden we spullen die we hadden te ruilen voor eten. Dat was wel 60 km fietsen…

Op de terugweg reden we een keer door Hoorn langs vroegere buren. Het was heel koud. De buren vonden dat ik daar moest blijven slapen omdat het weer te slecht was. Mijn oom reed door en al het eten dat hij op zijn bakfiets had, hebben de Duitse soldaten toen gestolen van hem. We hadden dus uiteindelijk niets. De volgende dag ging ik zelf terug naar Amsterdam. Ik hield zo van witlof en toen zag ik langs de weg allemaal kisten witlof staan. Ik vroeg aan de tuinder of ik een pondje witlof mocht. Ik heb centjes, zei ik. Maar ik kreeg het niet; hij wilde geen geld, hij wilde alleen ruilen.

Het was verschrikkelijk koud en was er geen hout om te stoken. Achter ons huis was een heel groot bos en mensen gingen daar dan stiekem allemaal bomen omhakken. Mijn vader zaagde die bomen in stukken, zo verdiende hij er nog wat mee.’

Wat ging u doen bij de bevrijding?
‘De Canadezen, onze bevrijders, zouden komen naar de Dam, dus ik ben met een buurmeisje daarheen gegaan; dat wilden we weleens zien! Wij stonden voor het paleis op de Dam, het was heel erg druk, toen ineens Duitse soldaten vanuit een gebouw boven ons begonnen te schieten op de mensen. Een jongen voor mij werd dwars door zijn hoofd geschoten, verschrikkelijk. Dan ben je eindelijk vrij en word je alsnog gedood.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892