‘We waren getraind om de onderduikers snel te verstoppen’


Olle, Ysoie, Filiz en Kars vertellen het verhaal van Trees Janssen-Oeverhaus
Lekstraat, Amsterdam

Trees Jansen was elf toen de oorlog begon. Ze woonde toen met haar ouders en acht broers en zussen aan de Lekstraat in Amsterdam. Een katholiek gezin in een Joodse buurt; achter hen woonde het gezin van Anne Frank. Vader Jansen was tijdens de oorlog werkeloos en zat bij het verzet. Ondanks alle risico’s deed het hele gezin hieraan mee. Zowel Joodse mensen als jongens die waren opgeroepen om te werken in Duitsland boden ze onderdak. Olle, Ysoie, Filiz en Kars hangen aan haar lippen en ze mogen haar alles vragen.

Wat kunt u vertellen over de Joodse gemeenschap in uw buurt?
‘Doordat er veel Joodse mensen bij ons in de buurt woonden, was er ook een synagoge, bij ons in de straat. Bij mij in het gebouw woonde de Joodse familie Barend. Hun dochter Hetty was mijn beste vriendinnetje. Ik mocht vaak met Hetty mee naar de synagoge op zaterdag en dat was altijd heel leuk. Op een dag moesten alle Joodse mensen van de Duitsers een Jodenster op hun kleding dragen. Hoe onnozel dat ik toen was, heb ik Hetty nog geholpen om die ster op haar jasje te naaien. Wij wisten niet wat er zou gebeuren. Uiteindelijk werden ze allemaal weggevoerd. Ze moesten verzamelen op het pleintje voor ons huis. Hetty en haar familie werden ook meegenomen. We hebben geen gedag gezegd; we dachten dat we elkaar snel weer zouden zien. De vader van Hetty heeft toen tegen mijn vader gezegd dat wij hun huis moesten leeghalen. anders zouden de NSB’ers dat doen. Dat hebben wij toen maar gedaan. Ik heb nog een kandelaar en ook een bestekset uit hun woning. Hetty heb ik nooit meer gezien. Ik heb gehoord dat haar naam op een steen op het Holocaust Namenmonument in Amsterdam staat.’

Wat deed uw vader bij het verzet?
‘We hadden onderduikers in huis. Dat regelde mijn vader. Als ik uit school kwam, waren er telkens weer nieuwe onderduikers. Joodse mensen en ook jongens die waren opgeroepen, maar niet voor de Duitsers wilden werken of vechten. Op de kamer waar ik met mijn vier zussen sliep, stond een speelgoedkast die tot aan het plafond reikte. Mijn vader had in de kast het plafond losgemaakt, zodat je zo naar een verborgen ruimte onder het dak kon klimmen. Daar verbleven de ondergedoken mensen als ze zich moesten verstoppen. Mijn zussen en ik waren getraind om snel het speelgoed uit de kast te halen, plafond eruit te halen, de onderduikers erin te laten, het plafond terug te plaatsen en het speelgoed weer in de kast te stoppen. Als er een razzia was, moest dat heel snel gebeuren. Er kwamen regelmatig Duitsers of NSB’ers in ons huis om te controleren of er niemand was verstopt. Dat was wel spannend. Ze hebben nooit iemand bij ons kunnen vinden. Verzet plegen was heel gevaarlijk. Maar op mijn leeftijd was ik me daar niet bewust van, al was een vriend van mijn vader die ook in het verzet zat opgepakt en doodgeschoten door de Duitsers. En vanwege de NSB’ers die in ons gebouw woonden, moesten we extra voorzichtig zijn. Ik moest elke week op mijn step de ‘Christofoor’ halen. Dat was een verzetskrant, dus hartstikke illegaal. Ik legde de kranten dan op mijn step en bezorgde ze zo bij alle huizen in mijn buurt. Ik was me niet bewust van het werkelijke gevaar dat ik liep door dit te doen, maar ik ben gelukkig nooit betrapt. Als er een razzia kwam, moest ik de verzetskranten thuis snel verbranden voordat ze werden ontdekt.’

Hoe was het leven tijdens de oorlog?
‘We moesten heel zuinig zijn. Er was een tijd geen licht en we hadden geen verwarming dus het was heel erg koud. Ook was er heel weinig te eten en ik moest altijd alles delen met mijn broers en zussen. In die tijd ruilde je veel en kocht je alles op de bon. Omdat hij bij het verzet zat, kreeg mijn vader extra bonnen om eten mee te halen. Hierdoor kwamen er ook altijd weer mensen met ons gezin mee eten. Mijn ouders hadden een wonderkacheltje gemaakt in huis. Daarvoor moesten we karton, dat we ook weer ergens konden krijgen, in hele kleine stukjes scheuren. Op dat kacheltje werd ook gekookt. Voor het licht had mijn vader ook een oplossing bedacht. Hij had een klein lampje boven de tafel gehangen en dat met een lange draad verbonden aan een fiets. De onderduikers kregen de taak om te fietsen, zodat wij onder het lampje ons huiswerk konden maken. Als iemand dan moe werd van het trappen, riepen wij met zijn allen: “doorfietsen!”

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Tijdens de oorlog kregen mijn broers, zussen en ik allemaal één klein jampotje, waar we een hele maand mee moesten doen. De twee boterhammen die we per dag kregen, moesten we dus heel dun besmeren. Een van mijn zussen bewaarde het potje tot het einde van de maand. Als het bij iedereen al op was, zat zij lekker te eten met haar volle potje. Dan waren we natuurlijk allemaal hartstikke jaloers.
Tijdens de hongerwinter deden we van alles om aan eten te komen en aten we alles wat we konden krijgen. Zo bonden mijn zwager en broer een klein stukje brood aan een touwtje en gooide dit over het balkon naar de zeemeeuwen. Als er een zeemeeuw hapte, trok mijn broer heel handig aan het touw, pakte de vogel en draaide hem de nek om. We moesten de vogel dan plukken als een kip en dat aten we dan. Het was niet lekker en onze magen konden ook niet meer zo goed tegen dat vettige vlees. Mijn zussen en ik zijn ook nog een tijdje naar de Achterhoek gegaan om daar bij een boerenfamilie aan te sterken. Ik vond het daar vreselijk. Ik moest bij de dikke boerendochter in bed slapen en dat bed zal vol met vlooien. Toen ik daar weg wilde lopen, mocht ik naar een ondernemersgezin in Ruurlo. Daar vond ik het wel leuk. Ik mocht helpen in hun winkel en we aten gezellig met z’n allen gebakken aardappelen uit de pan.

Wat weet u nog van het einde van de oorlog?
’Van de Bevrijding kan ik me niet zoveel herinneren. Het bevrijdingsfeest was vooral in het centrum van de stad en daar kwam ik eigenlijk nooit. Ik leefde in mijn eigen driehoekje bestaande uit mijn huis, school en de kerk. Wel weet ik dat na de oorlog veel vrouwen die met Duitse soldaten waren opgetrokken kaalgeschoren werden, zodat iedereen kon zien dat zij verraders waren.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892