‘We verbrandden onze boeken in de kachel om eten te kunnen koken’


leerlingen van de Asvo-school vertellen het verhaal van Marian Smook
Niersstraat 41Amsterdam-Centrum

Marian Smook is nog altijd bang voor laag overvliegende vliegtuigen, vertelt ze aan de leerlingen van de Asvo-school in Amsterdam-Centrum die haar komen interviewen. En het ‘aller- allerergste van de oorlog’ was haar angst dat ze haar moeder kwijt zou raken. ‘Dat is het eerste wat in me opkomt als ik aan de oorlog denk.’

Wie waren uw ouders?
‘Ik had een Joodse moeder en een niet-Joodse vader. Onze vader is twee jaar na het begin van de oorlog bij ons weggegaan, hij vond het te moeilijk om met een Joodse vrouw getrouwd te zijn… Mijn moeder liep vanaf toen heel veel meer gevaar. Met mijn vader was ze nog een beetje veilig, omdat hij niet Joods was, maar zonder hem was ze onbeschermd.’

Hoe is het met uw familie gegaan?
‘Mijn moeder kwam uit een gezin van zeven kinderen, en alleen haar broer en zij hebben het overleefd. De Duitsers hebben 84 mensen van mijn familie vermoord. Mijn moeder en broer zijn ondergedoken in een halve woning, het was er piepklein. Daar woonden mijn moeder, haar broer, twee zusters, twee dochters en een baby’tje. Ze hadden afgesproken dat iedereen mocht vluchten, één tante zou dan thuisblijven om de Duitsers af te leiden zodat de anderen weg konden komen. Die tante offerde zich op voor de anderen.

We kregen erge honger, mijn moeder mocht niet werken omdat ze Joods was. Weet je, ik kwam er pas tijdens de oorlog achter dat ik Joods was. Daarvoor speelde het helemaal niet. Pas toen ik 9 jaar was hoorde ik ineens bij een groep en liep ik gevaar. Dat was heel erg eng, ik kon niet begrijpen dat het leven zo veranderde. Wij deden de boodschappen, want we droegen geen ster, vanwege onze niet-Joodse vader. Om geld te verdienen deed mijn moeder kruiden in kleine pakjes en die verkocht ze ’s avonds laat in cafés. Daar zaten ook NSB’ers en ik wist elke keer weer dat mijn moeder niet meer terug zou kunnen komen. We aten suikerbieten en tulpenbollen, echt heel vies. We verbrandden onze boeken in de kachel om eten te kunnen koken. Ik ben toen ik 10 was een keer naar Badhoevedorp gelopen, met een handkar, om suikerbieten te halen. In de straat was een opslagplaats van de Duitsers. Toen hebben de mensen uit honger en wanhoop die loods opengebroken, en mijn moeder riep: ga er heen, ga dingen halen! Maar wij durfden niet zo goed, de mensen waren zo groot… we waren verlegen. We kwamen terug met een pakje zeeppoeder en een doosje lucifers.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘We hadden zo’n honger dat we de hele dag in bed bleven, mijn zusje, broertje, moeder en ik. Daar was het warm en we zongen liedjes. Als er brood was mochten we het om beurten snijden, maar dan moesten we wel blijven zingen. Waarom? Omdat als je zingt kan je niet stiekem brood eten! Er was maar heel weinig en we moesten het eerlijk verdelen.’

Heeft u ondergedoken gezeten?
‘Wij waren hongerkinderen en het hoofd van de school heeft ervoor gezorgd dat we naar Ommen mochten om aan te sterken bij vreemde mensen, boeren, waar er nog wel wat eten was. We reisden in een dekschoot, er lag stro, we werden als postpakketjes ingeladen. Ik was zo bang maar ik mocht niet huilen. Ik ben de oudste en ik voelde me heel verantwoordelijk voor mijn broertje en zusje. Toen we aankwamen waren er mensen die ons mochten uitzoeken. Net als konijntjes op de markt. Mijn zusje werd meteen gekozen, ik ook, maar mijn broertje niet. Toen heb ik net zo lang gegild tot er een meneer kwam in een uniform. Ik schrok heel erg maar hij was gewoon de postbode. Hij nam mijn broertje mee en ik mocht elke dag komen kijken of het goed met hem ging.

Het was niet zo leuk bij de mensen waar ik kwam, want ze hadden een meisjes met het syndroom van Down en ze hoopten dat ik met dat meisje vriendinnetjes zou worden. Maar dat gebeurde niet. Nu, als ik daar aan denk, vind ik dat heel verdrietig, maar ik was pas 9, ik wilde buiten spelen met de andere kinderen. Ik was heel mager en ze gaven me lekker vet eten, maar daar kon ik niet tegen, ik moest overgeven. Dan werden ze heel boos, ze vonden me ondankbaar. Later kwam ik bij heel lieve mensen terecht, en daar bleef ik tot de Bevrijding.

Ik had al die tijd geen idee waar mijn moeder was, ik was steeds maar ontzettend ongerust. Toen ik haar pas drie maanden na de oorlog zag kon ik het niet geloven… dat was mijn moeder toch niet? Ik had zo’n mooie moeder! En daar in Ommen waren het grote boerenvrouwen met vieze nagels en schorten voor. Ik maakte mijn moeder in mijn gedachten steeds mooier. Maar toen ik haar zag was ze een oude vrouw geworden, grijs en gebogen en helemaal gerimpeld. Dat vond ik heel erg.’

Heeft u uw vader nog gezien?
‘Ja, na de oorlog, want ik moest het geld ophalen voor ons levensonderhoud. Dat vond ik niet leuk. Het is nooit meer goed gekomen tussen onze vader en ons.’

Heeft u er later last van gehad?
‘Ik kan geen afscheid nemen, dat hebben mijn kinderen later verteld, dat ik heel raar deed bij schoolreisjes. Ik was de enige moeder die weg was voor de bus wegreed. Ik kon het afscheid niet aan, maar ik wist dat niet, mijn kinderen zeiden me dat. Dus de oorlog speelde altijd nog op.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892