‘We sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden’


Jadeney, Ahu Serra, Felien en Ilayda vertellen het verhaal van Leo van Zadel
Amsterdam-Noord

Interviewers Jadeney, Ahu Serra, Felien en Ilayda van de Twiskeschool fietsen naar Oostzaan om Leo van Zadel (1933) te ontmoeten. Meneer van Zadel is nu bijna 91 jaar, maar nog heel fit. Hij woonde met zijn ouders en jongere broertje in de John Franklinstraat in Amsterdam West.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘We woonden bij het Mercatorplein in een benedenwoning en wij hadden een radio. Niet iedereen had een radio in die tijd. Mijn vader zette die in de vensterbank en liet zo iedereen weten dat de oorlog was uitgebroken. Maar ja wat dat dan ging betekenen dat wist je toen nog helemaal niet, daar heb je geen idee van.’

Had u genoeg te eten in de oorlog?
Alles werd langzaamaan minder ook het eten. Al heel gauw ging al het eten op de bon. Ieder gezin kreeg bonnetjes en daar moest je het mee doen. Ik kreeg dan een bon van mijn moeder voor brood en dan gingen mijn broertje en ik naar Bakker Stork in de Jan Evertsenstraat en daar probeerden we dan de bon stiekem niet uit te geven. Op een gegeven moment gingen we ook eten halen in de gaarkeuken. Daar kreeg je uit grote pannen slappe soep met zo’n hele grote soeplepel. Maar wij hadden op een gegeven moment wel door dat de lekkerste soep helemaal op het eind zat want dan was het wat dikker dus lieten we dan eerst iedereen voor zodat wij die dikkere soep hadden.We gingen ook samen met mijn vader op de bakfiets suikerbieten stelen op het land.’

Hadden jullie ook huisdieren?
‘We hadden geen huisdieren maar wel konijnen. Bij de kerk bij Sloterdijk gingen mijn broertje en ik dan het land in om gras te snijden voor de konijnen. Er was geen ander voer.  Die konijnen waren niet voor de lol. Ze werden allemaal opgegeten. Mijn vader durfde ze niet te slachten, maar dat deden dan twee overbuurmannen. Er werden ook honden opgegeten. Dat was op het eind van de oorlog, iedereen had het toen heel slecht. Wij hadden wel geluk want mijn vader ging ook vaak op de fiets naar Noord-Holland, naar Wervershoof of Hoorn naar boeren om eten te krijgen. Hij had dan een karretje achter zijn fiets hangen met eten erin.’

Waarom ging u naar Friesland toe?
‘Mijn zusje is geboren midden in de Hongerwinter eind januari 1945. Ze werd niet gezond geboren, vanwege het hongergebrek van mijn moeder.  Mijn zusje kreeg niet de goede voedingsstoffen binnen en leed aan kalkgebrek waardoor haar botten heel snel braken. Ze bleven lang in het ziekenhuis. Mijn broer en ik zijn toen met een autootje naar Friesland gebracht. Hier werden wij ondergebracht bij andere vrouwen die een kindje wilde hebben. Mijn broer en ik kwamen uiteindelijk terecht in Moddergat. Ik bij een familie met een baby en mijn broer bij een ouder echtpaar. Het kindje werd ziek na een week, waardoor ik moest verhuizen. Toen ben ik naar Peersens gegaan naar Anne Wouda. Daar heb ik negen maanden lang gewoond. Ze was een soort moeder voor me geworden. Elke dag gingen wij naar meneer de Jong de postbode, om te vragen of er post voor ons was, dat was helaas nooit het geval. Toen we bericht kregen dat wij naar huis mochten, zijn wij onder begeleiding met de boot vanaf Lemmer naar Amsterdam gegaan. We hebben jarenlang contact gehouden met Anne Wouda en ik ging iedere zomer samen met mijn broertje naar hen toe.’

Waarom was uw vader niet naar Duitsland gestuurd?
‘Alle mannen uit Nederland, België en Frankrijk kregen een oproep om te komen werken in de Duitse fabrieken. Alle Duitse mannen zaten namelijk al in het leger. De ‘normale’ Duitse soldaten waren ook niet allemaal blij met de oorlog, ze waren heel aardig zei mijn moeder altijd. Op Kerstavond stonden mijn buurman en een Duitse soldaat samen te huilen, omdat ze niet thuis konden zijn met Kerst. Mijn vader kreeg uiteraard ook die oproep maar, hij verwondde zichzelf door sneeën te maken in zijn armen en deed er dan suiker op en ging dit uitsmeren. Toen mijn vader naar de straat ging waar hij zich moest melden in de buurt van het Vondelpark, werd hij naar huis gestuurd. Hij moest wel een paar keer terugkomen, maar uiteindelijk hoefde hij niet naar Duitsland. Mijn vader was oersterk, slim en ondeugend.’

Wat droeg u tijdens de oorlog?
‘Ja.. gewoon kleren. Een soort pofbroek met elastiek onderaan. Het was erg koud in de nachten en we sliepen in bed met dekens, grote jassen aan en alles wat mogelijk was om ons warm te houden.We gingen af en toe kolen halen, zodat we de kachel weer konden opstoken voor de warmte. Het was allemaal overleven maar we hadden geluk gehad dat mijn vader bij het posthoofdkantoor werkte.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892