‘We mochten alleen een uurtje in de middag spelen’


Supiyan, Clifiensa, Davinio, Sylvion en Jozua vertellen het verhaal van Florence Hupsel
Suriname

Supiyan, Clifiensa, Davinio, Sylvion en Jozua van de openbare school Wonoredjo in het noordoosten van Suriname interviewen Florence Hupsel (1945). Mevrouw Hupsel is in Paramaribo geboren, ze kwam naar Moengo toen ze 15 jaar oud was. De leerlingen hebben veel vragen gesteld over wat ze allemaal in Moengo heeft meegemaakt.

Waar bent u naar school gegaan?
‘Ik heb mijn lagere school gedaan op de Bernadetteschool in Paramaribo, Zorg en Hoop. Daarna ben ik naar de ulo gegaan, nu heet dat lbgo. Toen ik 15 jaar was, is mijn moeder naar Amerika verhuisd omdat ze voor de Amerikaanse ambassade kon werken. Ze is er meer dan vijftig jaar gebleven. Toen ze gepensioneerd was, kwam ze weer naar Suriname, een paar jaar later is ze overleden. Ik heb haar nooit in Amerika bezocht. Mijn vader heb ik nooit gekend, hij is vroeg overleden.’

Was uw kindertijd leuk?
‘Jullie hebben het beter. Wij mochten alleen maar van half 5 tot half 6 spelen. Zodra het een klein beetje donker begon te worden, moesten we al rennen om naar huis te gaan. Onze ouders riepen ons dan niet, we moesten uit onszelf terug om huiswerk te doen. Spelletjes die we speelden waren djompo futu, touwtje springen, djoel, kibri, en ik hield van knikkeren. Ik heb daar een keer een pak slaag voor gehad. We kregen buskaarten om naar school te gaan. En wat deed ik? Ik verkocht mijn buskaart om knikkers te kopen, en ging lopend naar school en weer terug.’

Hoe oud was u tijdens de Binnenlandse Oorlog?
‘Toen de Binnenlandse Oorlog begon was ik ongeveer 40 jaar, en ik woonde aan de Bursideweg met mijn kinderen. Veel winkels waren leeg of dicht, je moest dus naar de stad om inkopen te doen. Wij namen de bus er naartoe. Bij de Cotticabrug moesten we uitstappen want dan gingen militairen de bus onderzoeken. En op Stolkertsijver waren er weer militairen, want ze keken of Brunsie (de Surinaamse politicus Ronnie Brunswijk, red.) niet in de bus zat.’

Zag u de commando’s op straat in de oorlog?
‘Nee, geen commando’s. Op straat waren wel militairen, maar je zag ze niet want ze zaten in hun pantsers. Ze waren bang voor het Junglecommando. En als ze je verdachten van contacten met het Junglecommando, gingen ze extra op je letten. Ze verdachten bijvoorbeeld een man in Moengo hiervan. Deze man liep eens samen met twee vrouwen over straat. Toen de militairen hem zagen, schoten ze op hem, maar hij sprong over een muur. Een van die vrouwen met wie hij was, keerde zich om om te kijken wat er gebeurde en ving alle kogels op. Die andere vrouw brak haar hand omdat ze viel. Zo was het. Het was eng als je die militairen zag aankomen.’

Hoe was Moengo voor de Binnenlandse Oorlog?
‘Het was schoon en mooi want Suralco (een bauxietbedrijf, red.) was hier gevestigd. Alles werd netjes gehouden, er waren geen kapotte dingen. En er was een trein die met bauxiet reed. In Stafdorp kwamen alleen de hoge mensen van Suralco. Als je vader of moeder niet in de staf zat, dan mocht je Stafdorp niet binnen. Wachters hielden de boel in de gaten. Als zij je toch zagen, dan werd je vader opgeroepen. ‘We hebben je zoon gepakt’, zeiden ze dan. Kinderen gingen er graag heen omdat er veel vruchtbomen waren. Dan gingen ze loeren tot de wachter er niet was, en dan konden ze ‘boren tu du wan sani’ (erin gaan om kattenkwaad uit te halen).’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892