‘We lagen onder de trein om te schuilen voor de kogels’
Eva, Azralina, Anouk en Eilleen vertellen het verhaal van Jeanne Bakker
Koog aan de Zaan
Eva, Azralina, Anouk en Eilleen van Het Baken in Zaandam komen aan bij het huis van Jeanne Bakker. Mevrouw Bakker vindt het zichtbaar leuk dat de meiden er zijn, tijdens het interview komen de familiefoto’s en de pop die voor haar belangrijk is, op tafel. Mevrouw Bakker is in 1937 geboren in het oude centrum van Rotterdam. Ze is het zesde kind in een gezin van tien kinderen. Op 14 mei 1940 wordt Rotterdam gebombardeerd. Het huis was weg, ze was toen bijna 3 jaar oud en ging met oudere zus Nel naar een pleeggezin in Koog aan de Zaan.
Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was bijna 3 jaar en we woonden in Rotterdam. Op de radio was gezegd dat de oorlog om 17:00 uur zou beginnen, maar mijn vader geloofde dat niet. Tegen mijn moeder zei hij dat ze een paar spullen moest pakken en die in de kinderwagen moest leggen, bij mijn broertje. Met z’n allen: mijn vader, moeder en mijn broers en zussen gingen we naar buiten. Dit was om 13:30 uur; toen we net buiten waren ging het luchtalarm af. Dit klonk heel hard, ik was bang. De lucht werd helemaal zwart. We rende naar de schuilkelder, om ons heen vielen heel veel bommen. Het regende verbrand papier en ik kon niks zien. In de schuilkelder was het heel vol, er waren veel mensen en kinderen, de kinderen huilden. Ik ben nog steeds bang voor onweer en vuurwerk, vooral harde knallen vind ik eng.’
Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt?
‘Tijdens het bombardement op Rotterdam is ons huis vernietigd, we konden dus niet meer terug naar huis. We hadden geen eten en sliepen op straat. Daarom moesten mijn oudere zus en ik ergens anders gaan wonen. We moesten met een mevrouw mee die we niet kenden. Met de trein gingen we naar Koog aan de Zaan. Tijdens de treinreis werden we beschoten door vliegtuigen. De trein stopte en we moesten onder de trein schuilen voor de kogels. Ik was heel erg bang en plaste ook in mijn broek. Dit gebeurde meerdere keren tijdens de reis naar Koog aan de Zaan.’
Hoe was het om niet meer bij je eigen familie, maar in een pleeggezin te wonen?
‘Toen ik in mijn pleeggezin ging wonen dachten we dat het voor een paar weken zou zijn. De familie was rijk en gaf mij veel eten en mooie kleding. Mijn naam ‘Adriaantje’ vonden ze passen bij een dienstmeid, daarom hebben ze mijn naam aangepast naar Jeanne. Ik vond dat niet erg want ik werd gepest met de naam ‘Adriaantje’. Ik had met mijn pleegvader een goede band, hij was erg dol op mij, we lazen samen boeken. Na een paar jaar ging ik terug naar mijn echte ouders, maar omdat de oorlog bleef, ging een paar weken later weer terug naar Koog aan de Zaan. Mijn echte ouders kende ik niet zo goed meer, ook mijn broers en zussen waren vreemden voor me. Mijn echte vader was geen warme man, hij knuffelde me nooit. Toen ik terugkwam in Koog aan de Zaan vond ik het daar fijner. Mijn pleegmoeder was alleen niet aardig. Steeds als ik een klusje moest doen, bijvoorbeeld naar de apotheek en ik daar geen zin in had, dreigde ze me terug te sturen naar Rotterdam. Ik vond haar niet aardig.’
Waar speelde je mee in de oorlog?
‘Ik speelde veel met mijn poppen, ik had een heleboel mooie poppen. Ik speelde altijd dat ze ziek waren, want ik wilde later verpleegster worden en dat ben ik ook geworden. Mijn pleegbroer heeft later, toen ik al volwassen was, al mijn poppen weggedaan. Daar was ik erg verdrietig over. Een van mijn poppen staat in een museum in Rotterdam. Later, toen ik volwassen was, heb ik een nieuwe pop gekocht; ze heet Babette, was wel duur, maar erg mooi en herinnert me aan vroeger. Ook speelde ik vroeger veel met mijn kat, die mijn ouders is doodgegaan tijdens de bombardementen in Rotterdam. Bij mijn pleegouders hadden we ook een kat, die is tijdens de oorlog doodgegaan omdat hij ziek was.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.