Edith Postma herinnert zich nog veel van de oorlog: die vreselijke poepgeur, het luchtalarm en het schuilen voor mogelijke bommen en het kindertrauma van de door moeder gemaakte jas. Maar leuke herinneringen heeft ze ook!
Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
Als kind had je ook gewoon plezier in die tijd, de ernst van de dingen zag je niet altijd in. Ik herinner me goed hoe het begon op 10 mei 1940. Een jaar ervoor waren we – mijn ouders, mijn drie jaar oudere zus en ik – vanuit de Watergraafsmeer naar de Orteliuskade verhuisd. Ik kwam er in de derde klas van de Hoofdwegschool (die later opging in de ernaast gelegen Corantijnschool). Op 10 mei ging ’s nachts het luchtalarm af. We werden uit bed gehaald en gingen met de buren en hun kinderen, in dekens gewikkeld, samen op de overloop zitten. Ik was 8 en vond het best spannend en leuk.
Heeft u ondergedoken gezeten?
Nee, maar we hadden wel een onderduiker in huis. Dat was vooral zwaar voor mijn moeder, die in het laatste oorlogsjaar met moeite elke avond een maaltijd op tafel zette. Er was weinig eten, alles was op de bon, dus je kon niet veel kopen. Gelukkig zat mijn vader in de levensmiddelenbranche en kon ie nog wel eens wat regelen. Ook was er een gaarkeuken waar mensen met een eigen pannetje soep konden halen. Nou ja, het was meer een dunne brei, opgeschept uit vuilnisemmers.
Waren er nog meer dingen niet?
Er was geen elektriciteit en gas. We hadden een fiets in de woonkamer waarmee je een dynamo kon aantrappen en zo licht kreeg. En een carbidlamp, die vond ik naar poep stinken. Als mijn zus naar de wc ging en ‘m meenam, zaten wij in het donker… We gingen vaak vroeg naar bed vanwege de kou – er waren geen kolen of hout voor de kachel – en namen alle jassen mee om een beetje warm te worden. Eten kookte mijn moeder in een heel klein kacheltje op de grote kachel, vuur hield ze aan met spaandertjes en papiertjes. Mijn moeder was heel handig. Van haar oude jassen maakte ze kleinere jassen voor ons. Omdat zwart geen leuke kleur was, maakte ze er met rode stof nog iets vrolijks van. Alleen… zwart en rood waren de kleuren van de NSB! Op school werd ik uitgescholden en mijn Joodse vriendinnetje wilde niet meer naast me lopen. De juf was in tranen om mijn verdriet, want ik vond de jas mooi. En thuis moest mijn moeder het eraf halen van me. Toen werd het zwart met een blauw randje.
Hoe hoorde u dat de oorlog voorbij was?
Radio mocht je niet hebben van de Duitsers en mijn ouders waren daarin heel gehoorzaam. Maar er waren mensen die stiekem radio luisterden en doorgaven dat de Duitsers zich overgegeven hadden. Uit de rugzakjes die mijn moeder van markiezen, zonneschermen zijn dat, had gemaakt en waarin ze spulletjes had klaargezet voor als we ooit moesten vluchten, haalde ze toen koeken. Droge koeken, maar we vonden het een feestmaal! Mijn zusje ging op 7 mei naar de Dam om feest te vieren. Daar heeft ze de bekende laatste schietpartij door Duitsers meegemaakt. Ze was ongedeerd, maar haar kleding zat onder het bloed van anderen. Daarna waren alle soldaten weg. Niet dat het meteen allemaal weer goed was. Nederland moest weer worden opgebouwd en lange tijd kon je alleen met bonnen spullen kopen. Eten was nog schaars, maar er werden voedselpakketten uit vliegtuigen gegooid. Het witbrood dat erin zat, smaakte voor ons als cake, de crackers als gebak. Jullie zouden het niet lekker vinden, maar na een oorlog van vijf jaar, was dat heerlijk.