‘We gingen fietsen in de huiskamer.’


Max, Lothus, Hinthe vertellen het verhaal van Hannie Schepers
Amsterdam Nieuw-WestAmsterdam-West

Max, Lothus en Hinthe van basisschool De Boomgaard in Amsterdam Nieuw-west komen in een gezellig klein kamertje in het bejaardenhuis en de zon schijnt heerlijk naar binnen. Mevrouw Hannie Schepers pakt meteen een doos met spulletjes uit de oorlog die ze heeft bewaard. Hannie Schepers is 10 als de oorlog begint. De kinderen voelen aan echt geld van vroeger en ze heeft ook een penning met haar meisjesnaam erop, die zij in oorlogstijd droeg voor het geval er iets heel erg mis zou gaan.

Wat herinnert u zich van de oorlog?
Als het alarm af ging, moesten we allemaal naar beneden, want daar was een box en dan zaten al die vaders en moeders op de trap en wij kinderen op de grond. Als het alarm klaar was, gingen wij op straat allemaal scherven zoeken van bommen en hebben we zelfs een stuk vliegtuig gevonden. Wij bleven gewoon buiten spelen. Je ging gewoon verder met leven. We moesten ongeveer drie maanden telkens schuilen, steeds drie kwartier en na die drie maanden deden we het niet meer. Als het donker was, gingen we fietsen in de huiskamer, want dan hadden we nog een beetje licht. Door de dynamo die tegen het voorwiel aanzat, ging de lamp branden. Dan stond de fiets zo midden in de kamer. Wij woonden op de begane grond en die fiets ging dan door het raam naar binnen. Mijn moeder kon nog een beetje breien bij dat licht, maar later was er geen wol meer. Er was niks meer.’

Was u bevriend met Joodse kinderen?
‘Ja, daar speelde ik mee en opeens waren ze er niet meer. En dan vroegen we, waar is die en die gebleven? En dan zeiden ze o ja die zijn op kamp of zoiets. Op een dag kwam er een vrachtwagen met een zeil erover en die kwamen buren van verderop halen, ik kende ze niet. En dan moesten ze mee, dat vonden wij wel zielig.’
‘Bij de Waag mochten wij naar binnen om lekkere Matzes te eten, maar de Joodse mensen mochten er niet in. Ik heb nog een schoolfoto maar daar staan de joodse kinderen al niet meer op.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Op een dag bij de molen op de haarlemmerweg waren er drie mensen doodgeschoten en wij kwamen er net langs, we moesten blijven wachten 10 minuten, we moesten ernaar kijken van de Duitsers. Ze waren net doodgeschoten. Iedereen werd aangehouden en moest kijken. Het verzet had iets gedaan en daarom moesten wij kijken. Daar was ik helemaal kapot van.’

Bent u wel eens ziek geworden in de oorlog?
In de oorlog kreeg ik difterie. Dat is een ernstige ziekte. Daar waren die Duitsers heel bang voor. Toen kregen wij een groot plakkaat op de deur dat je niet bij ons naar binnen moest gaan. De ziekte duurde zes weken, maar we hebben het plakkaat wel drie maanden op de deur laten hangen. In die tijd was Piet ook bij ons in huis. Hij was veilig omdat de Duitsers niet naar binnen durfden door de difterie. Piet was via mijn vader bij ons gekomen. Mijn vader zat namelijk in het verzet, hij maakt van die illegale krantjes. Die krantjes werden gedrukt in de kelder bij tante Annie en ome Wiebe. Piet heeft een gedichtje in mijn poëziealbum geschreven. Ik heb het nog altijd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892