‘We aten zoveel dat we er ziek van werden’


Ravi, Lin en Myrthe vertellen het verhaal van Riet de Groot
DuindoornpleinAmsterdam-Noord

Ravi, Lin en Myrthe van de Azaleaschool in Amsterdam-Noord bereiden – tussen de repetities voor de eindmusical door – vragen voor die ze willen stellen aan Riet de Groot. Ze bedenken ‘beginvragen’, ‘basisvragen’, ‘verdrietige vragen’ en ‘vrolijke vragen’. Ook gaat er een doosje Merci mee, voor in de tas. Mevrouw De Groot wacht ze al op. In de woonkamer staat een tafel met chips en rozijntjes voor de kinderen klaar en er liggen ook boekjes over de oorlog op.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Hier verderop aan het Duindoornplein. We hadden daar ook een onderduiker, een jongeman die eigenlijk naar Duitsland moest om te werken. Die sliep op een achterkamertje. Achter was er een houten schutting, maar die is afgebroken om het hout te stoken. Bij het kamertje was een platje. Als er wat gebeurt, dan moet je het raam uit, het schoolplein over en dan vluchten. Dat had ie in zijn hoofd. Ik lag met mijn zus in een bed. Als de Duitsers zouden komen, moest hij vluchten en mijn zus moest in zijn beslapen bed gaan liggen. Op een nacht – ze kamen altijd ’s nachts – kwamen ze met laarzen en schijnwerpers, omdat een NSB’er ‘m had verraden. Mijn zus kroop snel in het bed van de onderduiker, zodat het niet leek alsof hij daar had geslapen. De onderduiker kon vluchten, maar mijn vader werd opgepakt. Gelukkig kwam hij drie dagen later terug, want ze konden niet bewijzen dat de onderduiker bij ons had gewoond.’

Had u veel vrienden in de oorlog?
‘Ja, heel veel vrienden. Mijn moeder was ook heel sociaal. Dat kwam ook door het luchtalarm. In het begin gebeurde het heel vaak, dan moesten we rennen naar het kanaal. Daar gingen we liggen om te schuilen. Maar aan het einde van de oorlog werd het zo normaal, dat we niet meer gingen. Je wist dat als er een huis echt gebombardeerd werd, de trap altijd bleef staan. Dus zei mijn moeder: dan gaan we toch onder de trap zitten. Dus als het luchtalarm ging, kwam iedereen samen in ons huis. We vonden het stiekem ook wel gezellig, want dan hoefden we niet naar bed.’

Bent u de hele oorlog in Noord gebleven?
‘We zijn nog een maand naar Enkhuizen geweest. Met een boot van hier, over het IJsselmeer. We moesten heel stil zijn, want bij Pampus lagen Duitsers en die schoten op alles wat bewoog. Eenmaal in Enkhuizen moesten we op de boot blijven, want het was al na de avondklok. Ik wilde wakker blijven om mijn broer te laten plassen. Ik was doodsbang dat ie in zijn broek zou plassen. Maar goed, we kwamen bij de pleegouders aan. Daar moesten we gescheiden worden, maar uiteindelijk mochten we twee weken bij de een en twee weken bij de ander. Ze bedoelden het goed, maar we verrekten van de honger toen we aankwamen en aten daarom te veel: bruine bonen met spek. We aten zoveel dat we er ziek van werden. Toen moesten we naar het ziekenhuis. We hadden ook luizen, want er was geen zeep. Ik krabde zo hard dat mijn huid stuk ging. Toen heeft een dokter me er toch vanaf geholpen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892