‘Voor het eerst at ik een reep chocolade’


Neeya, Devon en Jaimes vertellen het verhaal van Hans van 't Veer
Van der PekstraatAmsterdam-Noord

Hans van ‘t Veer is net jarig geweest. Hij is nu 87 jaar, vertelt hij vrolijk aan Neeya, Devon en Jaimes van de Jan Woudsmaschool in Driemond. Hij woonde in de oorlog in Amsterdam-Noord. Zijn vader had een slagerij en daar woonden ze in het woonhuis achter de winkel. In Noord zijn ook bommen gevallen. Dat deden de Engelsen en de Amerikanen die de Fokkerfabriek wilden bombarderen maar mis schoten, waardoor de bommen op woonhuizen terechtkwamen. Meneer Van ‘t Veer heeft een babyfoto mee en de trouwfoto van zijn ouders. ‘U lijkt echt op uw ouders’, zegt Neeya enthousiast.

Kende u ook mensen die naar een concentratiekamp moesten?
‘In het tweede jaar van de oorlog begonnen de Duitsers echt vervelend te worden. Ze pakten allerlei mensen op. Toen ik zes jaar was had ik een vriendje, Samuel, en dat was een Joods jongetje. Ik weet nog dat er op een dag een vrachtwagen kwam bij zijn huis. Er sprongen Duitsers uit en die gingen bij zijn ouders naar binnen. Na een kwartiertje kwamen ze weer naar buiten met een koffertje en werd de familie in die auto gezet. Mijn vader vertelde me dat ze op vakantie gingen. Na twee weken vroeg ik wanneer Sam nou weer terugkwam van vakantie. Toen vertelde mijn vader dat Sam waarschijnlijk nooit meer terug zou komen. We hebben ze nooit meer terug gezien, dus ik denk dat ze vermoord zijn.’

Wat voor beroep hadden uw ouders?
‘Mijn vader had een slagerij en mijn moeder hielp daarin. Dat heeft ons wel geholpen in de oorlog, vooral in het laatste deel toen er steeds meer honger kwam, in de Hongerwinter. Wij hebben eigenlijk nooit echt honger gehad. Mijn vader had om de drie weken een week ziekenvlees in de slagerij. Alles was toen al op de bon, maar er was nauwelijks eten te krijgen. Er stierven veel mensen van de honger. Dat ziekenvlees was vlees speciaal voor extra zieke of zwakke mensen, dat moest dus achtergehouden worden. Maar mijn vader sneed dan vaak wat extra af en hield dat voor hemzelf. Dat merkte de Duitsers toch niet. Zo hadden wij altijd wel vlees en vet in huis, en dat konden mijn ouders dan ook weer ruilen voor groente en aardappels. Mijn ouders hadden ook wel om de dag de keukentafel vol zitten met mensen die bij ons kwamen eten. Als ik uit school kwam, moest ik in de huiskamer eten want de keuken was te vol.

In juli 1943 viel er een bom aan de voorkant en aan de achterkant van ons huis. Ik was die dag thuis, want ik was schoolziek. Ik stond op het punt om naar bed te gaan toen ineens die bommen insloegen. Alle ramen vlogen eruit en de plafonds kwamen naar beneden. Het was één grote puinhoop. De winkel moest dicht en ik werd bij een verre neef van mijn moeder in Bussum gebracht. Mijn ouders vonden dat het te gevaarlijk was voor mij in Noord. Bovendien moest alles opnieuw worden opgebouwd. Na een maand of twee kwam ik weer terug.’

Heeft u ook iets leuks meegemaakt?
Na de oorlog werd er door vliegtuigen voedsel gedropt. Ik weet nog dat dat voedsel op een paardenkar werd gedaan. Daar zat een vent op die de kar bestuurde, samen met een politieagent. Die agent moest ervoor zorgen dat de hongerige mensen niet dat eten gingen stelen. Het werd namelijk verzameld en uitgedeeld. Die agent zat een reep chocola te eten en gooide mij een halve reep toe. Toen heb ik voor het eerst in mijn leven chocolade geproefd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892