‘Vanaf dat moment ben ik opgegroeid in oorlog en onderdrukking’
Niek, Rai, Itgel en Dilano vertellen het verhaal van Shamina Rahmani
Afghanistan
Een beetje zenuwachtig zijn Niek, Rai, Itgel en Dilano wel als ze op weg gaan naar Shamina Rahmani. Maar dat verdwijnt als sneeuw voor de zon zodra de leerlingen van basisschool Strijp Dorp met een lachend gezicht de deur voor hen opent. Ze heeft allerlei lekkers op tafel klaargezet. ‘Dat hoort bij onze cultuur’, zegt ze. ‘Bij ons mag je zoveel lekkers pakken als je wil, je hoeft het niet te vragen.’ Dat laten de kinderen zich geen tweede keer zeggen. De 53-jarige mevrouw Rahmani is afkomstig uit Afghanistan. Samen met haar man en vier kinderen is ze op haar 27ste naar Nederland gevlucht toen de Taliban in 1996 aan de macht kwamen en er geen toekomst meer voor hen was. Haar kinderen zijn haar dankbaar, zeker nu de Taliban opnieuw aan de macht is in Afghanistan.
Hoe was het leven vroeger in Afghanistan?
‘Vijftig jaar geleden was Afghanistan een heel goed land zonder oorlog. Het was een modern land. De vrouwen droegen korte rokjes en waren chique gekleed. Ze gingen gewoon naar de universiteit en hadden goede banen. We hadden een mooi huis met een grote tuin waar we onze eigen groenten verbouwden. We aten altijd met de hele familie samen. Dat was heel gezellig en fijn.
Daar kwam een eind aan toen Rusland ons land aanviel. Daarna is ons Afghanistan helemaal veranderd. Er was vanaf dat moment veel onrust en er kwamen veel Jihadistische groeperingen op, waaronder de Taliban. Vanaf dat moment ben ik opgegroeid in oorlog en onderdrukking. Toen de Taliban aan de macht kwam werd het nog erger. Meisjes mochten niet meer naar school. Stiekem volgenden veel meisjes toch lessen bij een lerares thuis. Helemaal bedekt ging je er dan naartoe zodat niemand je zag en ook niemand zag dat je schoolboeken bij je had. Zo heb ik mijn school afgemaakt en ben ik lerares geworden. Ik trouwde en kreeg al op jonge leeftijd vier kinderen. Toen kwam de Taliban weer opnieuw aan de macht en wij vrouwen mochten niets meer. Niet meer werken en niet meer ons huis uit. We moesten binnenblijven, niets doen. Zelfs als je moest bevallen mocht je niet meer naar een ziekenhuis.’
Voelde u zich verdrietig in Afghanistan in die tijd?
‘Ja, vaak was ik bang en verdrietig. Er gebeurde erge dingen. Zo gingen we op een dag met Oud en Nieuw met de hele familie naar het stadion. Heel veel mensen kwamen daar samen om lekker te koken en samen feest te vieren. Ineens hoorden we de Taliban binnenkomen. We moesten allemaal rennen. De Taliban kwamen binnen met geweren. Iedereen verspreidde zich in paniek door het stadion, en ik zag mijn kinderen nergens meer. Die waren tussen de massa’s mensen verdwenen. We moesten overal zoeken. De kinderen waren een andere kant opgelopen dan wij. Iedereen zocht mee. Ondertussen moest je oppassen voor de Taliban. Ze schoten met de pistolen overal om zich heen. De vrouwen werden meegenomen en gemarteld en opgesloten in de gevangenis. Ze mochten namelijk niet uit hun huizen weg. Gelukkig vonden we de kinderen en konden we ontsnappen.’
Hoe zijn jullie gevlucht?
‘Wij hebben heel lang geprobeerd om in Afghanistan te blijven en niet te vluchten want we hielden veel van ons land en ik had veel vrienden en familie daar. Maar ik wilde niet alleen maar thuis blijven zitten en mijn drie dochtertjes zouden ook niets mogen. Ik wilde hen een goede toekomst geven. Dus een jaar nadat de Taliban weer aan de macht kwam, in 1997, zijn we gevlucht. Mijn man en ik en de kinderen. De oudste was 9 jaar, de tweede was 7 jaar, de derde was 5 jaar. De jongste was een baby van drie maanden.
Iemand had tegen ons gezegd: ‘Als je ons geld geeft brengen we je naar Europa’. Wij wisten niet hoe. Hij ging alles voor ons regelen. Het was heel moeilijk. Vluchten…dat is heel erg, weggaan van de hele familie. Ik was bang maar wel sterk. Ik dacht: ik heb vier kinderen en ik moet sterk zijn. Ik was jong en dacht niet na wat ik in Europa zou gaan doen. Ik wilde alleen maar weg, weg uit Afghanistan. Om mijn kinderen een toekomst te geven.
Het was een moeilijke reis van drie maanden. We gingen van land naar land. Soms lopend, soms met de auto. We hadden weinig eten. Ik had ook geen melk meer voor de baby. Die huilde alleen maar.’
Hoe was de aankomst in Nederland?
‘We kwamen eerst in een OC terecht. En daarna in verschillende azc’s. We zaten ongeveer acht maanden in kampen. Het was erg wennen. De kinderen vonden het Nederlandse eten niet lekker en aten alleen maar koekjes. In de OC mochten we niet koken. In het azc wel. Maar we moesten koken in een gezamenlijke keuken met allemaal mannen. Ik was dat niet gewend. Mijn man heeft toen moeten koken. Daarna hebben we ons huis gekregen, dit huis. We waren er zo blij mee.
Ik ben direct vrijwilligerswerk gaan zoeken bij een kinderdagverblijf om de taal te leren. Ook deed ik veel Nederlandse taalcursussen. Ik heb vijf jaar gestudeerd. Zonder taal kun je niet leven in een ander land. De kinderen gingen eerst naar een speciale school om Nederlands te leren. Het leven in Nederland was heel anders. We aten altijd met heel veel mensen samen in Afghanistan en hier aten we alleen met ons eigen gezin. Ook was het hier koud en in Afghanistan warm.
Mijn man had veel heimwee en ging twee keer per jaar terug. Ik had zelf besloten direct te denken: ‘dit is mijn land’, zodat de kinderen niet konden merken dat ik me nog niet thuis voelden. Ik wilde voor hen een mooie toekomst maken. Ik heb heel hard gewerkt om hier een bestaan op te bouwen. Mijn man zou nog wel terug willen, maar ik niet. Ik wil graag in Nederland blijven. Ik vind het een leuk land en ik ben hier gewend. Ik heb hier ook gestudeerd en werk. Ik heb leuke collega’s en ik voel me hier thuis.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.