‘Vader deed alles wat de Duitsers zeiden om ons te beschermen’
Thijmen, Bram, Jesmae en Aminah vertellen het verhaal van Liesbeth Hesling-van den Boomen
Runstraat
Thijmen, Bram, Jesmae en Aminah van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn enthousiast onderweg naar Liesbeth Hesling-van den Boomen (1939). Ze gaan haar vragen stellen over de oorlog. die ze meemaakte in haar tienerjaren. Mevrouw Hesling woonde destijds in de wijk Oud Woensel.
Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik herinner me nog dat ik, al een tijd voor de oorlog begon, Hitler op de radio speeches hoorde houden. We hadden nog geen tv dus al het nieuws kwam vooral via de radio. Je hoorde ook veel nieuws via andere mensen. Zo hoorden we dat de oorlog begonnen was en dat de koningin naar Engeland vertrokken was.
Wij kinderen wisten niet wat oorlog was en waren dus in eerste instantie niet bang. Maar we werden bang gemaakt. Zo zeiden ze op school: als het alarm gaat, dan komen er vliegtuigen en die laten soms bommen vallen. Zo gauw je het alarm hoort, ren je zo hard als je kan naar huis. Kijk goed op de grote torenklok. Je mag er maar vijf minuten overdoen. En als je er langer overdoet moet je volgende keer op school blijven en moet je schuilen in de grote kelder.
Wij renden dan naar huis. Thuis moesten we onder de eettafel gaan zitten en op tafel zoveel mogelijk kussens leggen. Ze zeiden ons dat als er bommen door het plafond zouden vallen, ze niet door de tafel met kussens zouden komen.’
Wat was er vervelend op de kostschool?
‘Toen ik naar de middelbare school ging, moest ik op kostschool. Dat was verschrikkelijk. Bij de nonnen. Die waren heel streng. Na twee jaar eisten de Duitsers de kostschool op want de school had eigen groentetuinen en daardoor veel voedsel. Ik mocht naar huis terug. Dat voelde voor mij als ‘de bevrijding’.
Vanaf dat moment ging ik naar de middelbare school in Eindhoven. Maar ik had alleen maar de zwarte kleren met witte boordjes uit de kostschooltijd. Dat was de kleding die je bij de nonnen aan moest. Er was geen andere kleding dus moest ik in de zwarte kleren naar school. Kinderen pestten mij ermee. En ze zeiden ook: jij komt uit Woensel, dat boerendorp, daar wonen alleen maar sigarenmakers en boeren. Ik voelde me dan heel klein. Ik voelde me ineens geen persoonlijkheid meer, mijn hele identiteit was weg. De meiden waren zo grof. Mijn zus, die heel goed kon naaien, heeft toen een grote bloem op mijn zwarte jurk geborduurd. En in de zwarte rok maakte ze twee reepjes blauw. Zodat het er iets leuker uitzag.’
Wat deed uw vader?
‘Vader was een hele zorgzame vader die alles deed wat de Duitsers zeiden om daarmee ons te beschermen. Als we fietsen moesten inleveren van de Duitsers, ging hij ze niet verstoppen. Hij zette ze op straat. Ook de radio leverde hij direct in. Hij wilde geen risico’s nemen. We hadden acht kinderen thuis, zes jongens en twee meisjes.
Hij wilde veilig met zijn gezin de oorlog doorkomen. Hij was geen held, maar hij was wel een held voor zijn gezin; hij heeft ons allemaal beschermd, niemand is opgepakt of in de gevangenis gezet. Als de oudste broers, die al op het gymnasium zaten, met brieven thuiskwamen van onderduikers, dan stopten ze die onder het vloerkleed. Zij wilden wél tegen de Duitsers ingaan, maar vader verbrandde de brieven. Hij heeft het gezin altijd beschermd.’
Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Vier dagen voor 18 september stond er ineens bij de hoek van de Kloosterdreef, Woenselsestraat een afweergeschut. Daar stonden jonge Duitse soldaten bij. Toen de Amerikanen Woensel in kwamen, nadat ze in Son geland waren, schoten ze op de Duitse jongens bij het afweergeschut. Die soldaten waren pas 17 jaar en hadden de oorlog ook niet gewild. Mijn broers hebben de jongens nog naar het ziekenhuis gebracht.
De bevrijding was een groot feest. Iedereen vierde feest. Wij kregen een Engelsman ingekwartierd in huis, hij heette Eddy Murphy. Hij was een Engelse ‘ouderlans’ en reed op een hele grote motor. De officieren hadden aan moeder gevraagd of ze onze keuken mochten gebruiken om eten te koken. Verder leefden ze gewoon op straat met hun tanks, auto’s en vrachtwagens. Wij waren bevrijd, maar de rest van Nederland nog niet.
Eddy had als taak alles door te vertellen wat er gebeurde aan het front rond Nijmegen en Arnhem. Dus reed hij op zijn motor naar die omgeving en ging dan weer terug naar de officieren om te melden hoever het daar stond. Hij kwam vaak in de nacht helemaal onder de modder terug. Van moeder mocht hij niet naar de badkamer, hij had een klein kamertje met een opklapbed en daar sliep hij dan. Eddy was een hele aardige jongeman die het heeft overleefd. Toen Nederland bevrijd was, is hij naar Engeland teruggegaan en getrouwd. Jaren later kwam hij bij moeder op vakantie.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.