‘Vaak kwam er een aardbeving als we op school zaten’


Madina, Adam, Samya en Sedanur vertellen het verhaal van Tineke van der Woude
Atjeh

Op een regenachtige middag bellen Madina, Adam, Samya en Sedanur aan bij het appartement van de 99-jarige Tineke van der Woude. Nadat de leerlingen van basisschool De Schelp in Eindhoven zijn gaan zitten, begint mevrouw Van der Woude te vertellen hoe haar Nederlandse ouders in het voormalige Nederlands-Indië terechtkwamen. Haar vader werkte als sergeant in het leger en werd uitgezonden naar Nederlands-Indië. Samen met zijn vrouw en hun dochtertje van één jaar vertrok hij. Al snel werden er nog twee dochters geboren, mevrouw Van der Woude is de jongste.

Hoe was uw leven in Nederlands-Indië vóór de Japanse bezetting?
‘Ik ben geboren in Atjeh, op Sumatra, en had twee oudere zussen. Ik had een fijne jeugd voordat de oorlog uitbrak. We hadden veel vrijheid en veel dieren, waaronder een grote trouwe herdershond. Er waren vaak aardbevingen en daarom werden de huizen op palen gebouwd. Ons huis stond ook op palen. Onder dat huis lag zand, en daar kon je leuk spelen.

Er kwam ook vaak een aardbeving als we op school zaten. Dan viel de inkt uit je potje over je tafel. Ik herinner me nog dat iemand dan ineens heel hard riep: ‘Lindu, lindu!’ Dat betekende ‘aardbeving’. Alle kinderen van de school liepen dan heel snel naar buiten.

Mijn vader ging regelmatig op tijgerjacht. Nadat er een tijger was gesignaleerd die iemand had doodgebeten, moest het beest worden gedood. Anders zou hij denken dat hij dat opnieuw kon doen. Mijn vader kreeg dan van het leger de opdracht hem te vangen. Soms zat hij urenlang in een boom omdat hij wist dat de tijger dichtbij was. Dan hadden ze eerst een diepe kuil gegraven en daar takken overheen gelegd. In die kuil stopten ze een jong geitje, dat daar een beetje zat te huilen. Als de tijger dat hoorde, sprong hij in de kuil. Op dat moment schoten ze hem vanuit de boom dood.’

Hoe begon de Japanse bezetting?
‘Mijn vader had bericht gekregen van de Japanse bezetters dat hij opgehaald zou worden. Alle mannen werden opgehaald. Op een dag zaten we de hele dag te wachten op de voorgalerij van ons huis. Mijn moeder had een bundeltje kleren voor vader ingepakt. Op een gegeven moment kwam er een grote open vrachtwagen aanrijden. Er sprongen Japanse soldaten uit die mijn vader meenamen. Protesteren hielp niet. De soldaten hadden grote geweren waarmee ze sloegen als je niet luisterde.

Mijn vader gaf mijn moeder, mijn twee zussen en mij een zoen en zei tegen Radja, onze hond: ‘Radja, pas goed op de meiden’. Toen reden ze weg, op weg naar een interneringskamp voor mannen.

Niet lang daarna kwamen mijn moeder, mijn zussen en ik ook in een kamp terecht, een vrouwenkamp. Er kwam weer een open vrachtwagen, dit keer om de honden op te halen. Honden mochten niet in het kamp. De kleine hondjes gooiden de soldaten direct dood tegen de auto. Ik hoor de mensen en de hondjes nog gillen. Onze herdershond namen ze mee.

De volgende dag kwam dezelfde vrachtwagen waarmee de honden waren opgehaald, brood brengen. We zagen dat de auto helemaal onder het bloed zat en wisten toen dat onze hond was doodgeschoten. We hebben allemaal staan huilen.’

Hoe woonden jullie in het kamp?
‘Het was een vrouwen- en kinderkamp. Het begon ermee dat de Japanners prikkeldraad om een wijk heen zetten. Er moesten zoveel mogelijk mensen in een huis wonen. Dus in een huis waar je eerst met je eigen familie woonde, werden allemaal mensen bijgeplaatst. Sommige mensen sliepen in de keuken, anderen in de badkamer of in de gang. Je had maar een heel klein plekje voor jezelf. Elk plekje werd benut, elke vierkante centimeter.

Wij hadden van een oude kast een woonplekje voor onszelf gemaakt, op de galerij, met een gordijntje ervoor. We mochten niet zomaar naar een andere plek. Stiekem gingen we ’s nachts toch, bijvoorbeeld als we naar de wc moesten. Dan luisterden we goed of we geen voetstappen hoorden en slopen we door het donker.’

Wat moesten de vrouwen doen in het kamp?
‘De vrouwen en kinderen moesten zwaar werk doen, werk dat normaal door mannen werd gedaan. Hout sjouwen voor de gaarkeuken, brancards dragen, noem maar op. Iedereen had corvee. Wij kinderen moesten ook zwaar werk doen. In de gaarkeukens stonden enorme pannen waarin we moesten roeren. Dat was heel zwaar. Er moest ook gedweild worden en mensen moesten met brancards worden vervoerd.

Toen er steeds meer mensen stierven in het kamp, kregen de vrouwen nog een taak erbij: doodskisten maken. Eerst van hout, maar later was het hout op en moesten ze van riet of bamboe gemaakt worden. De doden zakten daar gewoon doorheen. Dat zag er heel eng uit.’

Welke straffen kreeg je in het kamp?
‘Iedereen had een kampnummer. Ik had nummer 1119. Je kreeg een plastic band met dat nummer erop. Als je die niet om had, kreeg je klappen van de Japanse bezetters. Maar het was heel vervelend om die band te dragen, want het was erg warm.

Twee keer per dag was er appel. Dan kwam er een jongetje door het kamp fietsen met een megafoon: ‘Het is control tijd!’ Iedereen moest zich verzamelen. We stonden in rijen van vijftien mensen. De Japanse bezetter kwam en je moest buigen. Dat kon uren duren, in de brandende zon. Soms hielden kinderen het niet meer vol. Als een moeder zei: ‘Ga maar even liggen’, werd ze geslagen.

Mijn moeder zei altijd: ‘Niet tegen de Japanners ingaan, want je krijgt alleen maar klappen’. Een keer had een mevrouw iets fout gedaan en die werd in een kippenhok gestopt, waar ze alleen maar kon zitten. Ze kreeg nauwelijks eten en zat daar dagenlang. De Japanners hadden wrede straffen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892