‘Tréééés heeft een Cààànadees, samen in de jeep en dan maar gas, gas, gas’
Shelina, Amal, Tyler en Dawid vertellen het verhaal van Ans van de Heuvel
Bosboomstraat, Eindhoven
Ans van de Heuvel ontmoet Shelina, Amal, Tyler en Dawid van basisschool ’t Karregat in Eindhoven bij ’t Oude Raadhuis. Ze was drie jaar toen de oorlog begon en woonde toen met haar ouders en twee zussen en broer in de Bosboomstraat. Haar vader, die bij de politie werkte, waarschuwde Joode mensen die op een lijst stonden om opgepakt te worden. Ook de opa van Dawid, die uit Polen komt, zat in het verzet; hij moest dat met de dood bekopen. Na de oorlog heeft Ans haar hele leven bij stichting ’40-’45 nabestaanden van verzetsmensen geholpen. ‘Lieve kinderen, jullie hebben de toekomst en ik heb het verleden,’ zegt ze als de kinderen beginnen met het interview.
Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Als kind wist je dat als de sirene ging je naar binnen moest. Er werd een kastje onder het aanrecht leeggemaakt en daar moesten we dan in. Als er een bom viel, sneuvelden namelijk overal ruiten. In het kastje kon je geen scherven op je krijgen. Als de sirene weer ging, mochten we weer naar buiten. Bij ons in de straat waren bij een gezin twee Joodse kinderen uit het noorden van Nederland ondergedoken. Hun haren waren geblondeerd, zodat ze niet als Joods herkend zouden worden. Ze gingen ook gewoon met ons naar school. Wij wisten niet dat ze Joods waren. Tegen ons was gezegd dat ze bij hun oom en tante op bezoek waren. Het is een intriest verhaal. Door de buren, NSB’ers, zijn ze verraden. Op een dag zijn ze opgehaald door de Duitsers en ze zijn nooit meer teruggekomen.’
Heeft u mensen helpen onderduiken?
‘Nee, ik was nog maar een kind. Mijn vader wel. Bij de politie kregen ze lijsten met namen en adressen van Joodse mensen die opgehaald moesten worden. De Duitsers hadden al in 1941 een verordening gemaakt dat alle Joden zich in hun woonplaats moesten laten registreren. Ze hoefden dus alleen die lijsten na te kijken om aan de adressen te komen. Mijn vader waarschuwde deze mensen stiekem. Een Joodse man, Joep, aan de Tongelresestraat reageerde met “Dat zal wel meevallen”. Hij geloofde het niet. De volgende dag is hij opgepakt. Ze hebben hem nooit meer teruggezien. Mijn vader heeft heel veel mensen gewaarschuwd, terwijl hij daarmee zelf gevaar liep om opgehaald te worden, als dat uit was gekomen.’
Wat is het ergste dat u of uw familie meegemaakt heeft?
‘Mijn vader moest een keer een SS’er arresteren. Hij moest hem ophalen op het station, waar hij met de trein aan zou komen. Hij vroeg mijn vader hem niet te fouilleren en hem normaal te behandelen. De SS’er had een hoge functie dus mijn vader deed wat hij vroeg. Hij nam hem gewoon mee en sloeg hem ook niet in de boeien. Opeens pakte de man een revolver en schoot op mijn vader. Mijn vader heeft hem nog vastgehouden, maat is toen tegen de grond geslagen. De kogel zat maar twee centimeter van zijn hart en hij vader was buitenbewustzijn. Tijdens een operatie is de kogel uit zijn borst gehaald. Het eerste dat mijn vader de chirurg hoorde zeggen toen hij wakker werd, was: “Ik heb de kogel”.’
Herinnert u zich de Bevrijding nog?
‘Het was fantastisch! Die Tommy’s die met hun tanks door de straten reden, dat waren knappe mannen, hoor! Ze hadden chocolade bij zich en sigaretten! Iedereen was dolblij. En er werd gezongen: ‘Tréééés heeft een Cààànadees, samen in de jeep en dan maar gas, gas, gas’. Wij klommen op de tanks. Die Tommy’s en die Amerikanen hadden allemaal thuis kinderen en waren na die verschrikkelijke oorlog zo goed voor ons; we kregen echt heel veel snoepgoed van ze. Ook werden ze bij gebrek aan kazernes bij ons ingekwartierd. Dan sliepen er dus soldaten in je kamer. Maar iedereen deed dat graag, want we waren bevrijd.’
Wat gebeurde er met de NSB’ers in uw buurt?
‘De Binnenlandse Strijdkrachten gingen alle NSB’ers ophalen. Ook bij ons en de hele straat liep uit. Die NSB’er was zo bang dat hij zich in de pruimenboom had verstopt! Ze kregen hem toch te pakken. Ook meisjes die in de oorlog met een Duitser waren gegaan, werden opgehaald. Er werd een groot podium gemaakt. Het was eigenlijk verschrikkelijk, het was een evenement. Al die meisjes werden, terwijl de mensen om hen heen stonden te joelen, met een tondeuse kaalgeschoren. Op een gegeven moment mocht dat niet meer. En wie moest dat gaan regelen? De politie. Dus mijn vader moest daar naartoe om dat te verbieden. Maar die mensenmassa was zo opgezweept. Die keerde zich tegen de politie. Mijn vader heeft heel vaak gezegd: “Toen heb ik geleerd echt hard weg te lopen”. Die horde mensen achter je aan, dat was verschrikkelijk. Die meisjes werden nog lang ‘moffenmeiden’ genoemd.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.