‘Trams vol Joodse mensen kwamen aan op het Muiderpoortstation’


Milad, Lorna, Ceylin, Siddhi en Ouassim vertellen het verhaal van Corrie van Breumen
Soembawastraat, Amsterdam

Corrie van Dreumen was vijf jaar toen de oorlog begon. Ondanks dat haar vader in een strafkamp zat, zijn Corrie en haar familieleden goed uit de oorlog gekomen. Iedereen van de familie heeft de oorlog overleefd. Wel hebben ze vreselijke honger gehad. Aan Milan, Lorna, Ceylin, Siddhi en Ouassim van basisschool De Windroos in Zaandam vertelt Corrie dat ze ergens ook blij is dat ze de oorlog heeft meegemaakt. ‘Je gaat de gewone dingen in het leven meer waarderen.’

Hoe merkte u dat Nederland in oorlog was?
‘Ik was vijf toen de oorlog begon. We waren bezet door de Duitsers, maar verder ging het leven gewoon door. We gingen naar school. Mensen ging naar hun werk. We gingen naar de bioscoop. We speelden op straat. In het begin merkte je er niet zoveel van. Het werd daarna steeds grimmiger. Je moest op een gegeven moment voor twaalf uur ’s nachts binnen zijn. En dat werd steeds vroeger. Je moest de ramen afplakken met donker folie. Later kwam het eten op de bon. Joden moesten een ster gaan dragen en weer later werden ze opgepakt.’

Kende u zelf Joodse mensen?
‘Ja, Joodse buurmeisjes en vriendinnetjes van me zijn weggehaald. Ze zijn nooit meer teruggekomen. Wij speelden altijd buiten slagbal met ze. Wij moesten om twaalf uur binnen zijn, maar Joodse mensen moesten al om acht uur binnen zijn. Tegenover ons woonde een NSB’er, Spekman. Klokslag acht uur deed hij de deur open en dan moesten die twee Joodse meisjes naar boven. Ik hoor het ze nog zeggen: ‘Nou, dan gaan we maar weer’. En dan gingen ze naar boven. Die man heeft na de oorlog twintig jaar gevangenisstraf gekregen. Hij had allemaal mensen verraden. Ook heb ik gezien hoe Joodse mensen weggehaald werden. Ze werden verzameld bij de Hollandsche Schouwburg en daarna met de tram naar het Muiderpoortstation gebracht. Ik heb die trams aan zien komen. Die beelden vergeet ik nooit meer. We dachten dat ze naar een werkkamp moesten, maar we weten nu allemaal wat er met deze mensen is gebeurd.’

Wat deed uw vader tijdens de oorlog?
‘Hij had een eigen zaak, een houtzagerij. Op een gegeven moment moest hij naar Duitsland om daar te werken. Hij kreeg van de Duitsers drie dagen verlof om zijn zaken te regelen. Hij is zich alleen nooit gaan melden. Later is hij alsnog opgepakt en werd hij in Amersfoort in een strafkamp gezet. Daar had je een soort doolhof van prikkeldraad, waar je als straf in moest lopen. Als je moe werd, wilde je eigenlijk leunen maar dan kwam je dus tegen dat prikkeldraad aan. En als je echt straf had, kreeg je nog een houten balk mee ook, waardoor het steeds moeilijker werd om tussen dat prikkeldraad te lopen. Het was een verschrikkelijk kamp. Mijn vader heeft op een gegeven moment gelukkig kunnen vluchten. De oorlog was toen bijna voorbij. Ze werden in de trein gezet, maar net buiten Amersfoort bleef de trein stilstaan. Twee dagen lang, met al die mensen erin zonder eten of drinken. Na twee dagen kregen ze te eten. Hij is toen onder de trein doorgekropen en weggelopen.’

Wat deed uw moeder tijdens de oorlog?
‘Mijn moeder zorgde voor ons. Aan het einde van de oorlog hadden we heel veel honger. Toen is ze wel een keer of zes met de fiets van Amsterdam naar Zwolle gegaan om proberen aan eten te komen voor ons. Vaak moest ze teruglopen, omdat ze dan te veel bij zich had. In het begin gingen we naar Noord-Holland naar de boeren. Maar op een gegeven moment hadden zij ook geen eten meer. Je moest steeds verder. Er was helemaal niets meer. We kregen per week een bon voor één kilo aardappelen per persoon en een half brood. Je moest maar proberen om hier en daar er een beetje bij te scharrelen. Mijn moeder ging altijd door. Ik heb haar in al die jaren maar één keer moedeloos gezien. Het was op 4 mei en ons laatste beetje eten was op. Maar de volgende dag was de oorlog gelukkig voorbij.’

Wat deed u zelf tijdens de oorlog?
‘Ik was negen jaar en ik was verantwoordelijk om elke avond het eten bij de gaarkeuken te halen voor het gezin. Ik probeerde altijd het best mogelijke eten te krijgen. Het was bijna alleen maar water wat je kreeg, maar ik zocht precies de goede rij uit waar nog het meeste eten in de pan zat. Ik heb ook wel eens een fiets gered. Alle fietsen moesten namelijk ingeleverd worden bij de Duitsers. Ik zag een keer gebeuren hoe er Duitsers aankwamen, iedereen staande hielden en de fietsen afpakten. Wij stonden met een groepje kinderen te kijken hoe dat ging. Op een gegeven moment stond er een man met een fiets achter ons. Wij gingen allemaal om hem heen staan, zodat die fiets niet zichtbaar was. De hele dag was ik zo trots dat we een fiets hadden gered.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892