‘Toen ik negen was, ging het vreselijk mis’
Roosje, Marjolein en Norah vertellen het verhaal van Co de Bruijn
Ericalaan 6, Wageningen
Co de Bruijn (Steenwijk, 1935) en zijn vrouw komen op een zonnige dag vanuit Velp naar Wageningen gereden. Roosje, Marjolein en Norah van de H.J. Piekschool wachten hen voor de school op. Als ze allemaal in het lokaal zitten, begint meneer de Bruijn meteen te vertellen over zijn spannende oorlogsherinneringen. De leerlingen hebben hem veel te vragen.
Ging u naar school tijdens de bezetting?
‘Ik zat op de Wilhelminaschool. Tijdens de oorlog was het in Wageningen relatief rustig wat betreft bombardementen of neerstortende vliegtuigen. Wel kregen we op school oefeningen. Dan hadden we de grootste lol. Ging er een sirene af en dan moest je onder de schoolbank kruipen. Voor de meester was het daarna wel lastig ons weer rustig te krijgen. Bij de oefening voor als er een bombardement verwacht werd, moesten alle klassen de gang in. Iedereen met de rug tegen de muur, zo ver mogelijk van de ramen af. Dat was ook leuk. Maar later werd het wel ernst.’
Hoe was het om in de Sahara te wonen?
‘Ik ben geboren in Steenwijk en verhuisde in 1942 naar Wageningen, omdat mijn vader hier een baan als kantoorrechter kreeg. Op de Sahara was het prachtig wonen. Maar toen ik negen was, ging het vreselijk mis. Het was een zondagmorgen in september. Normaal gingen we op zondag met het hele gezin naar de kerk. Maar mijn moeder zei tegen mijn vader: “Ga jij maar met de oudste, ik houd de drie jongens liever bij mij thuis.” Het was toen al heel onrustig in de lucht, overal waren vliegtuigen. Maar goed, we waren geen binnenzitters en het was buiten heel lekker weer. Mijn broer en ik wilden graag naar de Generaal Foulkesweg om kastanjes te plukken. Dat mocht, als we mijn jongste broer Dikkie van vier meenamen. Opeens vielen er bommen op onze wijk. “Dekken, dekken! Het zijn bommen!” riepen kinderen in de buurt. Wij zijn toen in de groot gaan liggen. Het was heel gevaarlijk, overal vlogen scherven en takken, maar we zijn niet geraakt. Daarna liepen we zo snel mogelijk naar huis. We werden meteen tegengehouden. Huizen stonden in brand, het was heel akelig. Ons huis stond niet in brand maar mijn moeder heeft het bombardement niet overleefd. We denken dat toen de bommen begonnen te vallen ze ging kijken of wij er al aankwamen. Ze is in de tuin geraakt. Vrienden van mijn vader hebben haar geborgen. Ze wilden niet dat wij en mijn vader haar zo zouden zien. Pas drie jaar geleden is bij de Sahara een monument gekomen. De huidige bewoners wilden in deze wijk, waar zo veel leed toen was, een monument. Tijdens de onthulling op het Ericaplein heb ik ook gesproken.’
Een paar dagen na het bombardement moest u evacueren. Waar kwam u terecht?
‘Ons eerste evacuatieadres was in Bennekom. Daar hebben we de hele nacht in de gang van een boerderij gestaan, met onze ruggen tegen de muur vanwege het zware artillerievuur. Dat was een hele angstige nacht. Op een gegeven moment waren we zo geoefend dat we aan het geluid wisten hoever of hoe dichtbij een granaat was. Uiteindelijk kwamen we terecht op een boerderij in Voorthuizen. Daar kregen we een heel warm ontvangst. We zijn er acht maanden gebleven.’
Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Op de boerderij probeerde mijn vader wel het beste ervan te maken. Wij vierden zelfs Sinterklaas, waar ik toen nog in geloofde. Ik had helemaal niet door dat de boer verkleed was als Sinterklaas. Wij kinderen moesten liedjes zingen en de Zwarte Piet speelde op het orgel. Toen hij ook begon te zingen, wisten we al heel snel dat het Ben was, de achttienjarige onderduiker. Hij zat in het verzet en stuurde als radiotelegrafist berichtjes naar Engeland. Binnengekomen berichtjes speelde hij door aan de ondergrondse. Het Sinterklaasfeest was heel leuk. Een paar dagen later vonden we de staf van Sinterklaas boven op zolder. Toen waren we echt van ons geloof af. Verder ben ik vooral heel blij dat we op deze boerderij zijn terechtgekomen. Dat waren echt hele goede mensen. De boerin kookte altijd voor hun en ons gezin, in een hele grote pan. Vaak was er zelfs nog eten over. Dan zette de boerin de pan buiten voor de mensen uit het westen, die op hongertocht waren. Na een uurtje was de pan altijd leeg. Die was zo schoon, daar zat geen korreltje meer in.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.