‘Thuis belde ik aan en wie deed er open…?’


Anita, Mariam, Nacer en Gevano vertellen het verhaal van Tom Simonis
Mariotteplein 27Amsterdam-Oost

Of ze hem alles mogen vragen, willen Anita, Mariam, Nacer en Gevano van de zomerschool op de Dapperschool weten voordat ze echt beginnen met het interview. “We willen niet dat u verdrietig wordt hiervan.” Tom Simonis (bijna 90) zegt dat ze alles mogen vragen. Hij was bijna tien jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde toen aan het Mariotteplein in Amsterdam-Oost. Op een zonovergoten schoolplein vertelt hij naar aanleiding van de vele vragen van de kinderen zijn verhaal. De chocoladekoekjes smelten ondertussen, vergeten door alle indrukken, weg in de zon.

We hebben gehoord dat u bent opgepakt, en uw vader ook. Wat was er gebeurd?
‘Dat was allebei de keren hier vlak bij jullie school. De eerste keer op de Linnaeusstraat. Ik fietste op de fiets van mijn vader en in het Oosterpark pakten Duitse soldaten fietsen af. Gelukkig was de mijne niet goed genoeg en kon ik weer verder. De andere keer dat ik werd opgepakt, was veel erger. Joden en niet-Joden mochten niet bij elkaar thuis komen, maar mijn Joodse vriendje en ik speelden gewoon bij elkaar. Een keer was ik bij hem thuis in de Transvaalstraat, toen er een razzia was. Mijn vriendje en zijn broer en moeder werden opgepakt. En ik ook, omdat ze dachten dat ik erbij hoorde. Zijn moeder heeft toen een Nederlandse politieagent verteld dat ik ten onrechte werd meegenomen. Ik mocht naar huis. Hoe dat voelde? Ik was er erg zenuwachtig van. Die hele oorlog was moeilijk. Aan de ene kant ging je gewoon naar school, aan de andere kant moest je oppassen dat je niks verkeerds zei. Ook gebeurde het wel eens dat iemand op straat dood neerviel van de honger of uitputting. Dat heb ik twee keer op de Middenweg meegemaakt.’

Moest u onderduiken?
‘Nee. Ik ben niet Joods en was te jong om te moeten werken in Duitsland. We hadden wel onderduikers in huis. Een moeder met haar jongste dochter; de vader was in een kamp vermoord. Het meisje was als een klein zusje voor me. Ze heette Betsie Walvisch en kreeg de valse naam Liesje Simonis, naar mijn moeders naam Elisabeth. Ze was in huis toen mijn vader gevangen zat. Hij had mensen aangezet mee te doen aan de Februaristaking. Op de avond van 25 februari 1941, aan het eind van de stakingsdag, wilden ze hem oppakken, maar ze hebben hem niet gevonden. Omdat de stad zo donker was, zagen ze in ons portiek niet onze deur van het benedenhuis. Of er iemand woonde met de naam Simonis, vroegen ze de bovenbuurman. Nee, zei hij. Een jaar later, op 13 juli 1942 – dat is exact vandaag 78 jaar geleden en ook een maandag – stonden er twee mannen van de Grüne Polizei ’s ochtends om acht uur voor de deur. Mijn vader werd meegenomen en heeft toen anderhalf jaar in een gijzelaarskamp gezeten. Daar zaten mensen gevangen die, als er ergens iets met Duitsers gebeurde, als represaille werden doodgeschoten. Mijn vader heeft het overleefd.
En dat meisje dat bij ons zat ondergedoken? Haar heb ik met haar moeder en zusje een jaar na de oorlog nog een keer bij ons thuis gezien. Waar ze nu is, of ze nog leeft, dat weet ik niet.’

Luisterden jullie ook stiekem naar de radio?
‘Ja, maar in het najaar van 1944 werden het gas en de elektriciteit afgesloten. Maar een paar uur per dag kwam er water uit de kraan. Je kon toen ook niet meer naar de radio luisteren. Dat mocht eerder eigenlijk al niet meer; iedereen had zijn radio moeten inleveren. Wij hadden dat niet gedaan en onze radio onder de houten vloer verstopt, met een kleedje erover. Maar zonder elektriciteit hadden we daar dus niks aan. Mijn middelste broer heeft toen een kristalontvanger gebouwd; een radio die op stroom vanuit een kristal werkt. Via een koptelefoon konden we zo nieuwsberichten horen. Die berichten typte mijn moeder uit op een kofferschrijfmachientje en zo maakten we een krantje – ‘Hier is Londen genaamd’ – voor een paar mensen. Ik mocht ze rondbrengen. Eerst bij vijf mensen, toen acht, toen nog meer. Nee, dat rondbrengen viel niet op, want het waren hele dunne velletjes, die ik goed kon verbergen. Op een gegeven moment waren het er wel veertig. Dan moest mijn moeder het bericht vijf keer typen en dat met carbonpapier acht keer kopiëren. Op een dag kwam ene Marnix langs, uit het verzet. Hij wilde voortaan tachtig exemplaren per krant krijgen en bood een stencilmachine aan, zodat mijn moeder niet enorm veel meer hoefde te typen. Ik bracht die krantjes vanaf huis naar de Plantage Middenlaan, tegenover het aquarium van Artis, waar het verzet een geheim kantoor had. Bij het Tropenmuseum waren de straten afgezet; er stond een Duitse kazerne. Ik moest onder het prikkeldraad door, langs de waterkant, omdat ik anders enorm moest omlopen. Ik was veertien. In omlopen had ik geen zin.’

Heeft u honger gehad?
‘In de Hongerwinter wel. In september 1944 was er een spoorwegstaking; er reden geen treinen meer. Bij ons in de Watergraafsmeer stonden treinen met groente en fruit. Dat zou naar Duitsland vervoerd worden, maar ja, het treinpersoneel staakte. Met een heleboel mensen uit de buurt gingen we het eten eruit halen. Opeens werd er op ons geschoten. Snel ben ik tussen de rails gaan liggen, maar een vriend van mij werd in zijn hoofd geraakt. Hij was niet dood, maar heeft wel lang in het ziekenhuis gelegen. Hij heeft een hersenbeschadiging opgelopen waar hij de rest van zijn leven last van heeft gehad. Ik dacht dat mijn vader bij die schietpartij was doodgeschoten. In paniek rende ik naar huis. Thuis belde ik aan en wie deed er open… Mijn vader!’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892