‘Rond middernacht moesten we naar het kamp lopen’


Emma, Sara en Floris vertellen het verhaal van Dee van Eldik
Java

In de auto en met een zacht zonnetje reizen Emma, Sara en Floris van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven naar Dee van Eldik. Zij noteert keurig de namen van alle kinderen en begint dan te vertellen over haar leven. Ze is in 1935 geboren en woonde met haar ouders in een stadje op Java. In 1960 kwamen ze – na veel nare gebeurtenissen – naar Nederland. Mevrouw Van Eldik sluit haar verhaal af met: ‘Het is de bedoeling dat jullie het gaan doorvertellen, aan je leeftijdgenoten en wie dan ook’.

Hoe was uw leven voor de oorlog?
‘Toen woonden we in Nederlands-Indië, dat was toen nog een Nederlandse kolonie. Nederland was de baas over dat hele grote land, Indonesië. Dat bestaat uit zo’n zeventienduizend eilanden, waarvan Java de grootste was. Mijn ouders woonden daar. Mijn vader werkte bij de spoorwegen. Het was een prachtig leven. We hadden een groot huis, mijn ouders hadden bedienden en ik kwam niets te kort. Ik ben altijd Nederlands opgevoed, Nederlands was de voertaal thuis. Ik ben naar een Nederlandse school gegaan, bij de nonnetjes. Toen ik 4 was wilde ik al met de grote kinderen naar school, omdat ik geen broers en zusters had.

Mijn vader vond Nederlanders niet leuk. Er werd heel veel gediscrimineerd. Er kwamen jonge ingenieurs uit Nederland en die werden de baas zelfs al hadden ze nog geen sikkepit van een bedrijf of maatschappij geleerd. Omdat ze jong en blank waren, werden ze direct bovenaan gezet. Onze groep, de Indo’s, kwamen op de tweede plaats en kwamen nooit vooruit. Je had lagen in de maatschappij. Wij zaten ertussenin en daaronder kwamen de Indonesiërs, de inlanders. Die kwamen helemaal nergens aan bod. Alleen de vorsten werden met iets meer respect behandeld.

Op een gegeven moment kwamen de Japanners en toen werd alles wat Nederlands was opgesloten. De scholen werden bezet en de kinderen werden naar huis gestuurd. Ik was toen 6.’

Zat u zelf ook in een kamp?
‘Niet door de Jappen. Ik heb in het begin nooit in een kamp gezeten, omdat wij konden aantonen dat wij niet echt Nederlandse voorouders hadden. Van mijn vaders kant waren ze Duits en van mijn moeders kant waren ze Zwitsers. Dan mag je buiten blijven, maar dat was ook een hel. De Indonesiërs gingen tegen ons tekeer op een niet zo leuke manier.

We waren allemaal heel bang. Vaders en echtgenoten werden opgepakt en weggevoerd naar Sumatra om spoorbanen te bouwen. Ze werden naar Thailand en Siam gestuurd om slavenarbeid te verrichten. Mijn vader was ook door een jap meegenomen, maar omdat hij niet helemaal volbloed Nederlander was, werd hij weer teruggestuurd. Toen was hij zijn baan kwijt en mocht ook geen andere baan gaan zoeken. Zo zaten we zonder inkomsten. Wat moesten we toen doen? Toen moesten we verkopen wat we hadden. Eerst de sieraden, trouwringen, en toen kwam kleding, beddengoed, slopen en lakens.’

Heeft u dan nooit in een kamp gezeten?
‘Nu komt het volgende verhaal. Toen de Indonesiërs onafhankelijk werden, zeiden ze dat wij ook afstammelingen waren van de kolonialen. Toen hebben ze ons ook in een kamp gezet. De mannen apart in een mannenkamp en de vrouwen en kinderen in een vrouwenkamp. We werden rond middennacht uit huis gehaald om naar het kamp te lopen. Je kon alleen meenemen wat je kon dragen, de rest werd beroofd. Het ergste was als je huisdieren had, want die kon je niet meenemen en je wist niet wat ermee zou gebeuren.

Ik ben vreselijk ziek geweest in het kamp. Ik ging bijna dood. Ik zie mijn moeder nog aan het voeteneind op de vloer. Ik lag ook op de vloer in wat vodden en ik moest rillen, rillen, rillen… Het is een hele akelige ziekte, malaria, daar krijg je het ontzettend koud van. Daarna komt hele hoge koorts en heel veel hoofdpijn. Dat duurt dagen achtereen en in de tussentijd takel je behoorlijk af. Mijn moeder zei: ‘Mijn kind wil niet eten, mijn kind gaat dood!’ Ik wilde ook helemaal niets eten. Toen is mijn moeder naar de schutting gegaan en heeft ze een hemdje of een broekje meegesmokkeld. Aan de andere kant waren er altijd mensen die dingen mee naar binnen smokkelden, misschien een eitje of een knolletje, zodat de mensen binnen iets te eten hadden. Zo kreeg mijn moeder een sjalot. Daarmee kwam ze naar me toe en zei ze: ‘Eet dan’. Ik heb hem opgegeten, dat was het eerste wat ik in al die tijd had gegeten. En toen zei mijn moeder: ‘Dankjewel. Nu gaat het goed. Ik was ziek zo lang als de bezetting duurde.’

Heeft u uw vader ooit weer gezien?
‘Op een gegeven moment waren wij bevrijd. Toen zaten we in een bevrijdingskamp, maar we hadden de mannen nooit meer terug verwacht. Ze hadden ook tegen ons gezegd, jouw vader is op ziekentransport geweest en die is intussen naar het dodentransport. Op een dag was ik aan het spelen met een nichtje dat ook al bevrijd was. Toen zag ik in de verte een man aankomen. Hij had een korte broek aan en een hoed op. Ik dacht: die ken ik Toen hij dichterbij kwam bleek het mijn papa te zijn. Dat was zo fijn. Ik heb hem toen meegenomen naar het kamp: ‘Mama, pappie is thuis!’ en zij keken elkaar aan. Mijn moeder zei alleen heel beduusd: ‘Dag’.’

Waarom lukte het de eerste keer niet om naar Nederland te komen?
‘We werden door de Nederlands aangemoedigd om Indonesisch staatsburger te blijven. Wij deden dat ook. Mijn vader, die Nederlanders toch al niet zo leuk vond, zette daarvoor zijn handtekening. Maar de Indonesiërs hadden het niet goed met ons voor. Zei zeiden: ‘Jullie zijn toch afstammelingen van de kolonisator? Jullie zijn gewoon Nederlanders.’ Toen werden we opnieuw weggepest, door de Indonesiërs die de baas waren geworden in hun eigen land. We hadden gekozen voor Indonesisch staatsburgerschap en daar hadden we nu zo veel spijt van…

We wilden toch naar Nederland. Nederland heeft dat heel lang geweigerd. Na heel lang wachten kregen we een inreisvisum. Dan moest je ook nog een uitreisvisum halen van Indonesië, dan moest je heel veel kantoren langs en heel veel stempels halen.

Het was feest toen we eindelijk in Nederland aankwamen. Het was 3 augustus en een hoogzomerse dag. Het was allemaal zo leuk, zo vreemd, zo anders. En de bootreis was mooi. We zaten eigenlijk met te veel mensen op die boot. Er was zes maanden geen schip geweest. Dus toen eindelijk de boot kwam, hebben ze die helemaal volgepropt. Toen we in Nederland waren, moesten we alles terugbetalen. De bootreis en de kleding die we kregen. Die kleding die was ook nog te groot. Ook het verblijf in de pensions, moesten we terugbetalen. Ik had al vrij snel een baan, maar toen moest ik ook 60 procent van alle inkomsten weer inleveren.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892