‘Pas bij aankomst in Nederland werd duidelijk hoe anders het leven en de gewoonten daar waren’
Mohamed, Karim, Siraj, Jorell en Jules vertellen het verhaal van Ruud Mauer
Amsterdam-Noord
Mohamed, Karim, Siraj, Jorell en Jules van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Ruud Mauer (88 jaar). Op zijn 14e vertrok hij met zijn familie uit Nederlands-Indië naar Nederland. Hij legt uit hoe het voor hem was als kind in een samenleving met een duidelijke hierarchie.
Hoe was het leven in Indië?
‘In de samenleving hadden in Indië mensen met de Nederlandse nationaliteit een hogere positie dan de lokale bevolking. De samenleving was hiërarchisch opgebouwd, met witte Nederlanders bovenaan en de lokale bevolking daaronder. De term ‘inlanders’ werd gebruikt voor de oorspronkelijke bewoners, wat een lagere status impliceerde. Veel Nederlanders in de kolonie hadden bedienden, die meestal Indonesisch/Maleis spraken. Hoewel sommigen probeerden met hen te communiceren, werd de omgang vaak beperkt en vonden ouders het ongepast om als kind met bedienden om te gaan. Er was een duidelijke sociale afstand.’
Merkte u veel van die verschillen in achtergrond?
‘De taken van de bedienden varieerden: sommigen kookten, verzorgden kleding of werkten in de tuin. Hierdoor deden moeders in Nederlandse gezinnen zelden huishoudelijk werk. Ik herinner me een bediende die bijna kruipend door een kamer ging uit respect; dat vonden we vroeger heel normaal. Als kind groeide je op in een beschermde omgeving en was je je niet bewust van de ongelijkheid. Pas bij aankomst in Nederland werd duidelijk hoe anders het leven en de gewoonten daar waren. De ervaringen uit Indië waren dus vormend, maar ook vervreemdend in vergelijking met het leven in Holland.’
Hoe vermaakte u zich als kind vroeger?
Als kind in Nederlands-Indië bracht ik mijn tijd vooral door in en rond ons huis. Anders dan hier in Nederland speelde ik niet echt met buurkinderen. Ik hield ervan om in de achtertuin in bomen te klimmen. Vanuit de boom kon ik over de muur kijken naar de kampong, de wijk waar de lokale bevolking woonde. Soms gooide ik voor de grap een harde vrucht, een dong, op de zinken daken daar. Het lawaai en de geschrokken reacties vond ik als kind erg grappig. Af en toe vroeg een jongen uit de kampong om wat vruchten, en dan gooide ik die naar hem terug. Dat voelde als een soort spel tussen ons.
Vliegeren was ook een favoriete bezigheid. We gebruikten touw dat met glas was bewerkt, zodat je tijdens het vliegen het touw van een andere vlieger kon doorsnijden. Dat vereiste veel behendigheid. Ik vond het geweldig om zo’n gevecht in de lucht te winnen.’
Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘Eén herinnering uit de oorlog is me altijd bijgebleven: ik zag een luchtgevecht tussen twee vliegtuigen. Eén werd geraakt en stortte brandend neer. Als kind besefte ik toen nog niet wat dat betekende; ik zag het meer als iets spannends dan als iets ernstigs. Pas later drong het tot me door wat er eigenlijk gebeurde.’
Hoe was de bootreis?
‘Het was een lange tocht met een grote boot, een tocht die bijna een maand duurde en plaatsvond rond november. Het schip was groot, met zo’n 800 à 900 passagiers en bood allerlei faciliteiten, waaronder een zwembad. Aan boord werd het eten verzorgd door bedienden, vergelijkbaar met kelners, en het menu paste zich geleidelijk aan de Nederlandse keuken. Zo kregen we bijvoorbeeld voor het eerst een appel als toetje, iets wat in Indië onbekend was.
Tijdens de reis werd ook geoefend met noodprocedures zoals alarmsituaties. De kapitein at af en toe met passagiers, wat als bijzonder werd ervaren. Mijn ouders vonden het belangrijk dat wij kinderen, ons netjes gedroegen tijdens die momenten, vooral aan tafel. Ze hadden ons van tevoren zelfs geleerd hoe je met mes en vork moest eten, zodat we in Nederland goed voorbereid zouden zijn.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.