‘Opgevouwen zat ik daar, mijn broer ernaast, stil te wachten’


Salma, Esther en Yessin vertellen het verhaal van Gerard de Wit
Balistraat 123Amsterdam-Oost

Gerard de Wit (1928) is met de auto opgehaald uit zijn woonplaats De Bilt. Salma, Esther en Yassin uit groep 7 wachten hem op in een gezellig kamertje op de Dapperschool. Er is thee voor iedereen en Esther kondigt het begin van het interview groots aan: ‘We gaan u vragen hoe de vijf jaar van de oorlog waren, want dat vinden we heel interessant om te weten’.

Weet u nog hoe de oorlog begon?
‘Ik woonde in de Balistraat 123, in de Indische buurt. Op 10 mei 1940 werden mijn broertje, vijf zusjes en ik ’s morgens door mijn vader en moeder wakker gemaakt. “Allemaal je bed uitkomen!” zeiden ze. We moesten beneden bij de schoorsteen zitten. Daar was het volgens mijn ouders het minst gevaarlijk. We hoorden knallen, er werd geschoten. Opeens werd er aangebeld door Nederlandse soldaten, die bij ons het platte dak op wilden. Eentje schoot vanaf daar op vliegtuigen en parachutisten. Opeens viel hij zo bij ons de kamer binnen, helemaal in de war, nadat er op hem geschoten was. Hij wist niet meer wat hij moest doen. Hij was zo bang. We kropen met z’n allen bij de schoorsteen. Dat was dus de allereerste kennismaking met de oorlog.’

Moest u onderduiken?
‘Nee, maar we moesten ons wel kunnen verstoppen. Tussen de huizen in de Balistraat zit een schoorsteen. Mijn vader kwam erachter dat je naast die schoorsteen, als je een luikje maakte, precies daar tussenin kon staan. Maar dan moest daarna wel het luikje weer dicht. En dat heeft hij toen zo knap gemaakt. Achter dat luikje stond een soort stoeltje dat je open kon klappen. Als de Duitsers kwamen, kropen mijn broer en ik onder het opklapbed door naar die plek. Ik ging dan met mijn benen opgevouwen op dat stoeltje zitten en mijn broer stond ernaast. In het donker. En dan moesten we net zo lang wachten tot de Duitsers weg waren. De langste keer dat we daar zaten, was ongeveer anderhalf uur. Je kon niet praten, alleen fluisteren. Ik was een jaar of vijftien, zestien. Als ze me vonden, moest ik werken in Duitsland. Ik heb wel gezien dat andere jongens werden meegenomen.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘We hadden heel veel honger in de oorlog. In de Molukkenstraat was een winkel waar ze een soort soep maakten. Met bonnen kon je één lepel soep per dag kopen. Op een dag liep ik met mijn pannetje soep terug naar huis, toen op de hoek van de Javastraat ineens een soldaat voor me stond. Hij hield zijn geweer voor zich uit, ik zag hem niet en liep zo tegen hem aan. Van schrik liet ik de soep vallen en hij moest lachen. “Loop maar gauw door,” zei hij. Die avond hadden we thuis niets te eten, maar mijn ouders waren blij dat ik in ieder geval was thuisgekomen en niet was opgepakt en naar Duitsland gebracht.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Vier van mijn zusjes zijn naar Grootenbroek in Noord-Holland gelopen om op een boerderij daar de winter door te komen. Op een dag kwam er een bericht bij ons thuis uit Grootenbroek, dat ik ook wel mocht komen. Het was al 1 april 1945. Lopend, dat duurde dertien uur, ben ik er naartoe gegaan. Eenenzestig kilometer. Ik begon om zeven uur ’s ochtends en kwam om half negen ’s avonds aan. Mijn hielen waren helemaal kapot, er zaten dikke blaren op. Je kon het bot gewoon zien. Ze dachten op die boerderij: die man kan wel helpen op het land, maar ik moest eerst genezen voor ik kon werken. Na de Bevrijding zijn we met de boot vanuit Enkhuizen weer naar Amsterdam gegaan. Hoe we uiteindelijk weer bij onze ouders terechtkwamen weet ik niet meer.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892