‘Op veel onderduikadressen werd ik slecht behandeld’
Avi, Daycia, Mia en Silvijn vertellen het verhaal van Jack Eljon
Amsterdam-Zuid
Avi, Daycia, Mia en Silvijn interviewen Jack Eljon. Vanaf school, de Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid, is het een kwartiertje lopen naar zijn gezellige huis vol met beeldjes en mooie kunstbloemen. Hij verwent de kinderen met lekkere hapjes en laat een kaart van Nederland zien, met daarop alle plaatsen waar hij ondergedoken heeft gezeten.
Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Ik was nog geen drie jaar oud. Ik weet dat er vliegtuigen overkwamen. Mijn vader zei onmiddellijk tegen mijn moeder: ‘Lies, nu is het menens. De Duitsers hebben Nederland aangevallen, we gaan onderduiken.’ We doken eerst onder bij Schoorl, bij vrienden met een camping. Toen ik vier was, werd het daar te gevaarlijk, omdat de Duitsers in de buurt bunkers gingen bouwen. Mijn ouders brachten me toen naar mijn tante in Haarlem. Daar bleef ik alleen achter.’
Hoe was het voor u in Haarlem?
‘Ik had het niet slecht in Haarlem, maar ik miste mijn ouders. Op een dag kwam er een razzia. De buren waren NSB’ers maar hadden medelijden met mij en die hebben mijn tante gewaarschuwd. Midden in de nacht ben ik toen over de schutting aan deze buren gegeven. Ik hoorde ze zeggen: ‘Heb je hem?’ ‘Ja, geef maar een zetje.’ Later hoorde ik dat maar 25 van de 937 Haarlemse Joden de razzia hebben overleefd.’ Mijn tante werd later in de oorlog opgepakt. Ze wilde naar de film en is daar zonder ster naartoe gegaan. Ze is uiteindelijk in Auschwitz vermoord.’
Waar heeft u allemaal gewoond tijdens de oorlog?
‘Ik heb op twaalf verschillende onderduikadressen gewoond. Op veel adressen werd ik slecht behandeld. In Zeist woonde ik bij een moeder met twee dochters. Ik kreeg bijna niks te eten en werd heel veel geslagen. Ik noem haar nog steeds ‘dat mens’. Ik woonde er 1,5 jaar. Uiteindelijk ben ik verraden door de buren. Maar de overburen zagen hoe SS’ers aan onze deur kwamen en hebben de bakkersknecht naar mijn school gestuurd. Ik moest me verstoppen in de bakkerskar en was net op tijd weg. De Duitsers hebben toen mijn stiefmoeder onder druk gezet en zij heeft het adres genoemd van ‘mevrouw Wasch’. En dit is het allerergste, die mevrouw Wasch had een Joods meisje in huis van elf jaar! En mevrouw Wasch en dat meisje zijn allebei vermoord. Dat doet me nog steeds pijn. Maar ik kon daar niks aan doen.’
Heeft u uw ouders weer teruggevonden?
‘Dat was niet gemakkelijk. Tijdens de oorlog had ik een onderduiknaam: Henkie Mulder. Mijn tante had me verteld dat ik nooit meer mijn echte naam mocht gebruiken. Mijn ouders hadden de oorlog overleefd, maar dachten dat ik niet meer leefde, omdat mijn naam niet op de lijst stond. Op een dag werd ik meegenomen naar een gebouwtje van het Rode Kruis. Ik kwam binnen en zag heel veel vrouwen zitten. Ze waren kaalgeknipt in het concentratiekamp vanwege de luizen. Ik moest kijken of mijn moeder ertussen zat. Ik wist het meteen toen ik haar zag, ook al leken ze allemaal op elkaar. Ik was zo blij, ik had haar vier jaar niet gezien.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.