‘Ook moesten we heel stil zijn, omdat er Duitse bezetters op het eiland Pampus zaten’


Douae, Hasna , Mohammed vertellen het verhaal van

Riet de Groot woont al haar leven lang op het Duindoornplein. Ze is inmiddels bijna 90 jaar en fiets nog altijd. Haar huis kijkt uit op het plein en ze heeft alles zien veranderen. Vroeger mochten  kinderen niet op het gras. Als ze betrapt werden, moesten ze strafregels schrijven op het politiebureau. Tijdens het interview wordt er buiten heerlijk gespeeld, gelukkig maar…

Waar woonde u tijdens de oorlog?
Ik ben op nummer 10 geboren en woon nu op nummer 14. Tijdens de oorlog woonden aan de overkant Joodse mensen. Mijn zus was bevriend met de zoon en tijdens een razzia is de hele familie opgepakt. Die jongen probeerde weg te komen en sprong van het balkon, waarbij hij zich heel erg bezeerde. De Duitse bezetter greep die jongen, hij werd in een vrachtwagen gegooid en we hebben de hele familie nooit meer gezien.’

 Hadden jullie huisdieren tijdens de oorlog?
‘Nee hoor, als er een kat op straat liep, dan moest die oppassen. Iedereen had honger en honden en katten werden opgegeten. Dat is iets wat je je nu niet meer kan voorstellen. Het was bar en boos. Iedereen had honger en het was ook nog heel koud. Centrale verwarming bestond nog niet en iedereen verwarmde zijn huis met kolen of hout. Kolen waren niet meer te krijgen en het hout werd overal weggehaald. Alle bomen van het park werden omgehakt en huizen gesloopt om het hout in de kachels te stoppen. Zo kon je koken en je warm houden. Na de oorlog hebben alle kinderen van Noord bomen geplant en nu hebben we gelukkig weer een park.’

Hoe voelde u zich toen u weg moest van uw ouders?
‘Helemaal niet prettig. We moesten in een boot naar Enkhuizen om bij te komen. Die boot was heel eng. We moesten met heel veel kinderen in het ruim en dat was heel donker. Ook moesten we heel stil zijn, omdat er Duitse bezetters op het eiland Pampus zaten. Mijn broertje plaste nog in bed en ik wilde niet dat hij dat deed, dus maakte ik hem de hele tijd  wakker om hem te laten plassen.’

 Zat u op school tijdens de oorlog?
‘We zaten eerst in een gebouw waar de aanvliegroute naar de Fokkerfabriek was. Dat bleek heel gevaarlijk te zijn. Op een dag zijn we geëvacueerd naar een ander gebouw en twee weken later werd de school gebombardeerd. Dus dat was op het nippertje.’

Sprak u Duits tijdens de oorlog?
‘Wij gingen van negen tot twaalf uur naar school en van twee tot vier uur. Na school konden we Duits gaan leren, dat werd ons aangeboden. Mijn vader wilde dat absoluut niet en we zijn nooit gegaan. Ik spreek het nog steeds niet.’

Had u onderduikers in huis?
‘Ja. Ik sliep met mijn zus samen op een kamer en de onderduiker had een eigen kamer. Overdag moest hij boven blijven en ’s avonds mocht hij bij ons beneden zitten. Tijdens een inval die ’s avonds plaatvond is die jongen meteen weggerend, uit het raam gesprongen en van een platje gesprongen. Ik moest in zijn bed gaan liggen, omdat dat nog warm was. De Duitsers hebben we mooi om de tuin geleid. Die jongen heeft de oorlog overleefd en hij is later nog bij ons langs geweest.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892