Ze werd in de oorlog geboren en heeft er geen herinneringen aan. Maar uit de verhalen van haar ouders, over wat er met hen en vooral ook haar is gebeurd in die periode, draagt Tiny Aarssen voor altijd met zich mee.
Waar woonde u in de oorlog?
In de Van Spilbergenstraat 5, twee hoog, op de hoek bij de Postjesweg. Op het plein voor jullie school heb ik vaak in de speeltuin gespeeld. De buurt zag er toen heel anders uit. Achter mijn straat waren landerijen met boerderijen waar groente werd verbouwd. Er lagen slootjes omheen en het bruggetje bij de Orteliuskade was afgesloten, zodat anderen er niet bij konden. Maar ja, het was oorlog, mensen hadden weinig of niks te eten en honger. En wat doe je dan als vrouw, mijn moeder bedoel ik dan, met zes kinderen? Dan ga je eten stelen. Dat deden alle vrouwen uit de straat. Ze spraken soms ’s nachts af – dan was het aardedonker – om als groep op pad te gaan voor eten. Dat was heel gevaarlijk. Als je werd gesnapt, werd je doodgeschoten.
En uw vader?
Die kwam op een dag niet meer thuis. Bij navraag bleek ie op weg naar zijn werk opgepakt door de Duitsers en te werk gesteld in Duitsland. Maar of ie ooit terug zou komen… Op een dag sprak een soldaat mijn broertje, die buiten speelde, aan. ‘Mutti! Mutti!’ zei hij. De bovenbuurvrouw werkte voor de Duitsers, dus mijn moeder dacht dat ie voor haar kwam. Maar hij drong erop aan en ging bij ons naar binnen. Daar haalde hij een briefje en geld uit zijn schoen. Een briefje van mijn vader! Toen wist mijn moeder dat ie nog leefde. Het was voor ons gezin de rest van ons leven het bewijs dat er ook goede mensen zijn bij de tegenpartij.
Is uw vader teruggekomen?
Toen een deel van Nederland al was bevrijd en je voelde dat het eind van de oorlog naderde, ging mijn moeder geregeld naar het registratiekantoor aan de Marnixstraat waar ze bijhielden wie vermist was en wie dood. Er kwam maar geen bericht. Op een dag belde mijn vader aan. Na tweeënhalf jaar in het werkkamp was ie bevrijd door de Russen. Mijn moeder herkende hem niet, omdat ie vermagerd was en onder de schurft zat. Hij heeft nooit gesproken over wat hij heeft meegemaakt, maar hij was duidelijk teleurgesteld in de mensen. Wat hem onder andere heeft gered is dat ie Duits sprak. Taal maakt machtig. Dan kun je je verstaanbaar maken, je beter verweren.
Hoe was het als baby in de oorlog, van wat u heeft gehoord?
Ik was een magere baby. Met negen maanden woog ik maar negen pond. Er waren alleen aardappelschillen en bloembollen te eten en als baby kreeg je dat niet weg. De dokter zei: ‘dat wordt niks’ en bedoelde daarmee dat ik het niet zou redden. Bij de slager, die een zoontje van precies mijn leeftijd had, vertelde mijn moeder dat en ook dat ze dacht dat dagelijks kleine beetjes bouillon me zouden helpen, alleen had ze daarvoor geen geld. De slager zei daarop dat ze elke dag vlees mocht komen halen om bouillon van te trekken. En daar knapte ik van op! Ondanks de narigheid, was je één in die tijd. Je hielp elkaar. Zo gaf Dirk van den Broek, die een boerderij daar ook had, de mensen na de bevrijding elke dag een halve liter melk, zo vers van de koe. Als je dat klopte, had je slagroom. Zo lekker! Ik haal mijn boodschappen nog altijd bij Dirk van den Broek.