‘Na de oorlog hebben we samen de tribunes weer opgebouwd’
Sanae, Chardany en Chavailly vertellen het verhaal van Tom Simonis
Mariotteplein 29 huisAmsterdam-Oost
Tom Simonis (91) is met de auto naar de Dapperschool in Amsterdam-Oost gekomen, op loopafstand van het plein waar hij tijdens de oorlog woonde. Hij heeft iets bijzonders meegenomen voor zijn interviewers, Sanae, Chardany en Chavailly uit groep 8: illegale krantjes die de familie Simonis thuis maakte en in de buurt verspreidde.
Had u Joodse vriendjes?
‘Ik had meerdere Joodse vriendjes, met wie ik niet mocht spelen. Joodse mensen en mensen die niet Joods waren mochten namelijk niet bij elkaar thuiskomen. Maar we deden het toch. Op een dag was ik bij een vriendje in de Transvaalbuurt, toen de Duitsers een razzia hielden. De straat werd afgezet. Ze gingen de huizen langs. Alle Joodse mensen moesten mee. De trams om hen af te voeren stonden klaar in de Linnaeusstraat. Ik moest ook mee. De Duitsers geloofden niet dat ik niet Joods was. Bij de tram heeft de moeder van mijn vriendje een Nederlandse agent gewaarschuwd. Hij riep mij bij zich. Ik vertelde hoe ik heette, waar ik woonde en dat ik niet Joods was. “Snel naar huis jij!” riep de agent. Ja, ze heeft me gered. Zelf is ze met haar kinderen weggevoerd en vermoord in een concentratiekamp.’
Heeft u gezien dat mensen werden doodgeschoten?
‘Nee, dat gelukkig niet. Wel liep ik een keer over de Middenweg toen een man voor me neerviel. Dood. Hij was al wat ouder en ondervoed. Dat was in de Hongerwinter. Op de Middenweg zag je toen koetsen voorbijkomen die lichamen naar de Oosterbegraafplaats vervoerden. Mensen die ondervoed waren of die door ziekte waren gestorven. Het waren er zoveel, dat ze op een gegeven moment met bakfietsen werden vervoerd. Daar lagen de lijken in, zichtbaar voor iedereen.
Er was in de Hongerwinter ook nauwelijks hout voor de noodkacheltjes. Mensen haalden de houten blokjes waar de tramrails op rusten weg om het thuis een beetje warm te maken. En we sloopten de tribunes van voetbalclubs voor het hout. Na de oorlog hebben we die samen weer opgebouwd.’
Wat is dat voor krantje dat u heeft meegebracht?
‘Mijn broer, vier jaar ouder dan ik, had een kristalontvanger gemaakt, een radio die werkte op eigen kracht. Toen in het najaar van 1944 veel mensen zonder stroom kwamen te zitten, waren wij een van de weinigen die nieuwsberichten uit Londen konden horen. Mijn moeder tikte de radioberichten uit op een typemachine met carbonpapier. Ze verspreidde die in vijfvoud onder vrienden. Op een dag belde ene Marnix bij ons aan. Dat was zijn schuilnaam. Hij werkte voor een verzetsorganisatie en vroeg of we meer krantjes konden maken. Hij gaf ons een stencilmachine. Vanaf dat moment maakten we een paar honderd exemplaren. Uitgetikte radioberichten, onder de titel ‘Hier is Londen’. Het was mijn taak om de krantjes naar het kantoor te brengen van de verzetsorganisatie, aan de Plantage Middenlaan. Omdat het Tropenmuseum in Duitse handen was en het gebied eromheen was afgezet met prikkeldraad, moest ik omlopen via de Indische Buurt, langs de achterkant van Artis. Dat vond ik te ver, in de winterkou, als 14-jarige met een lege maag. Dus ik kroop steeds onder het prikkeldraad door. Een keer zag een Duitse soldaat me. Hij zwaaide vriendelijk naar me. Pas na de oorlog realiseerde ik me hoeveel risico ik toen heb genomen.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.