‘Mijn vader zei: “Jan, lopen!” en we renden weg’


Brysun, Celina, Malin en Salwa vertellen het verhaal van Jan Aubertijn
Van Oldenbarneveldtstraat 28Amsterdam-West

Jan Aubertijn komt naar de Corantijnschool om met Brysun, Celina, Malin en Salwa te praten over hoe hij de oorlog heeft beleefd. Hij heeft een klassenfoto van vroeger meegenomen en een stuk steenkool om uit te leggen hoe men vroeger de kachel aanmaakte. Jan Aubertijn is vijf jaar voor de oorlog geboren en woonde in Amsterdam-West aan de Van Oldenbarneveldtstraat. Zijn moeder was van Duitse komaf.

Hoe leefden mensen toen de oorlog uitbrak?
‘Alles zag er toen wel een beetje anders uit. Wij hadden bijvoorbeeld geen badkamer. We wasten ons aan de kraan in de keuken. Kinderen gingen één keer per week in een teil. Als je groter was, ging je één keer per week douchen in het badhuis in de buurt. We hadden ook geen centrale verwarming, maar een kolenkachel. Die stond in de huiskamer. Onze slaapkamers waren ijskoud als het vroor. Soms kreeg je een kruik mee in bed voor wat warmte. En in mijn jeugd brak de oorlog dus uit. Wij kinderen keken onze ogen uit toen die grote groepen soldaten binnenkwamen. Al het grote militaire materiaal werd Amsterdam binnengereden, zelfs nog met paarden. Wij speelden op straat en als dat spul langskwam dan riepen we ‘hoi’. Een oude man uit de buurt zei ons dat niet te doen, omdat het de vijand was. Ons schoolgebouw werd gebruikt om de soldaten in te kwartieren. Wij konden toen een tijdje niet naar school.’

Schrok u van de oorlog?
‘Als er iets engs gebeurde wel. Zo ging ik tegen het eind van de oorlog op een zondag met mijn vader naar het ziekenhuis, waar mijn pas bevallen moeder lag. Onderweg kwam opeens een groep soldaten uit de Sarphathistraat. “Jan, lopen,” zei mijn vader. We renden een paar straten door, snel een huis binnen waar net de deur openstond. Toen de soldaten weg waren, zijn we voorzichtig verder gegaan. Ik was toen negen. Aan het begin van de oorlog was ik pas vijf, toen was het allemaal nog niet zo erg. De Duitse soldaten zaten toen in onze school en als wij langsliepen, riepen we dat we een Pfenning wilden. De soldaten gooiden dan wat Duits geld naar ons toe. Het waren ook maar jongens van een jaar of achttien of jonge vaders die hun gezin hadden moeten achterlaten.’

Moest uw vader in Duitsland werken?
‘Mijn vader werkte bij de post en werd aan het begin van de oorlog uitgezonden naar Hannover om daar de post te verzorgen. Mijn moeder kreeg daarvoor een financiële vergoeding voor het gezin. Ik moest de boodschappen doen, omdat mijn moeder Duitse was en de winkeliers haar daarom geen boodschappen mee wilden geven. Haar afkomst was niet altijd makkelijk. Op een zondagochtend kwam een neef van haar die op Schiphol gestationeerd was op de koffie. Ik was buiten met een paar jongens aan het voetballen toen die Duitse soldaat de straat inkwam. En bij ons huis aanbelde. Mijn vader was boos vanwege zijn bezoek. Mijn moeder moest aan de familie laten weten dat dit niet weer kon gebeuren. Mijn vader was overigens in 1943 met verlof naar huis gekomen. Hij moest terug, maar is tijdens de keuring zo driftig gaan doen, dat de arts hem zenuwziek verklaarde. Toen hoefde hij niet terug naar Duitsland.
Na de bevrijding werd alles beter. Op het voetbalveld was feest met limonade. De Zweden hadden wittebrood gedropt boven Nederland. Mijn zus en ik aten te veel ervan. Dat waren we niet gewend dus daarna zaten we met buikpijn op het toilet.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892