‘Mijn vader kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog’
Charlotte, Merry, Mayson, Aayush vertellen het verhaal van Jan van Heur
Roggel
Na een stukje fietsen in de zonneschijn, komen de leerlingen van Rapenland in Eindhoven aan bij de woning van Jan van Heur. Hij vertelt de kinderen over wat hij in de oorlog heeft meegemaakt, hij was destijds 6 jaar en woonde in het Limburgse Roggel. Charlotte, Merry, Mayson en Aayush luisteren nieuwsgierig naar zijn verhaal.
Wat was uw eerste herinnering van de oorlog?
‘Ik was net jarig toen de oorlog uitbrak, 10 mei 1940. Ze begonnen al snel te schieten en van al die geluiden werd ik erg bang. Ik begreep niet waarom ze bleven schieten want ik had niets gedaan. Alle mannen moesten naar Duitsland om soldaat te worden, ook mijn vader. Maar hij kon niet meevechten vanwege zijn stijve elleboog. Die had hij gebroken tijdens het eekhoorntjes vangen, wat vroeger een sport was. Hierdoor kon hij niet werken en bleef hij in het dorp.’
Wilt u zelf nog wat vertellen?
‘Toen mijn vader weer kon werken, deed hij klusjes bij mensen en boerderijen. Hiervoor moest ik vaak mee, omdat er in deze tijd geen liften waren. Alles moest met de ladder, dus mijn vader had hulp nodig. Op een keer toen ik mee was naar een boerderij en even niks te doen had, ging ik met wat andere kinderen uit de buurt tikkertje spelen. Ik struikelde, waardoor ik hard op de stoep terechtkwam. En daar lag ik dan, met een hersenschudding. Ik mocht niet vervoerd worden, dus ik moest wekenlang bij die mensen van de boerderij slapen.’
Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
‘Er was bijna geen oorlog waar ik woonde. Er waren soms wel schoten, maar dat bleef niet doorgaan. Als niemand terugschoot, gingen de Duitsers weer door. Ik woonde in Limburg, maar de Duitsers moesten al snel weer verder naar Zeeland.’
Moest u ooit schuilen of vluchten voor de Duitsers?
‘Ja, we moesten zeker schuilen. Toen het wel even erg was in Roermond, moesten de mensen die daar woonden evacueren. Er kwam een heel gezin van acht mensen een tijdje bij ons wonen. In totaal waren we dus met dertien personen in één huis. In onze kelder hadden we gelukkig eten opgeslagen, dus we hadden genoeg. Er waren veel boeren in ons dorp. Het eten dat deze boeren produceerden, werd vaak naar andere gebieden gebracht waar het veel erger was. Zij hadden al helemaal niets. Het was dus wel fijn dat we boeren in ons dorp hadden.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.