‘Mijn vader kocht de beeldjes van de Joodse man in nood’


Rosalie, Miles en Swaze vertellen het verhaal van Hubert Neuhuijs
Jacob van Lennepkade 366-1Amsterdam-West

Rosalie, Miles en Swaze kunnen in de bibliotheek van de Annie M.G. Schmidtschool niet wachten om Hubert Neuhuis (84) te ontmoeten. Hij is aan de Jacob van Lennepkade, vlakbij hun school, geboren en getogen en vertelt in klare taal wat zijn herinneringen aan de oorlogsjaren zijn. De drie hebben veel vragen voorbereid en hangen zodra Hubert gearriveerd is, aan zijn lippen.

Bent u Joods of had u Joodse mensen thuis?
‘We hadden geen onderduikers in huis. Wel vaak andere mensen. Mijn vader werkte niet direct voor het verzet. Hij ondersteunde ze en deed hand-en-spandiensten voor ze. Zo werkte hij voor de groep die Engelse piloten verstopte, tijdelijk onderdak bood en hen uiteindelijk naar Spanje smokkelde. Vandaar gingen ze naar Engeland. Ik weet nog dat er een keer drie mannen bij ons thuis zaten die zo raar praatten. Mijn zus zei: “Wat erg dat die mensen niet goed kunnen praten, vertel het maar aan niemand”. Na een tijd gingen ze weer weg.’

Wat is het ergste dat u gezien heeft in de oorlog?
Wat heel erg smerig is, maar echt gebeurd: ik zat op de Cornelisschool in de Kanaalstraat. Ik liep op een ochtend naar school en vlak over de brug zag ik een heleboel mensen in een kringetje op straat staan. Als jochie van acht, negen jaar was ik nieuwsgierig. Ik wilde zien wat er aan de hand was. Ik keek tussen de benen door en zag dat ze een Duitse soldaat aan zijn voeten uit de put omhoog haalden. Die hadden mensen ’s nachts in de put gegooid. Mensen hadden een grote hekel aan de Duitsers. Duitsers waren ook heel slecht. Niet allemaal hoor, maar heel veel wel. Ze haalden alles dat ze gebruiken konden weg uit ons land.’

Hoe kwam u aan eten in de Hongerwinter?
‘Er was natuurlijk heel weinig en wat er was, was op de bon. Je kreeg bonnen en daar stond dan brood op. Dat brood kostte een bon én je moest betalen. Maar brood werd steeds duurder. We moesten steeds meer bonnen geven voor een brood. Je kreeg nog wel bonnen, maar je kon er minder mee doen. De Duitsers hadden geregeld dat alleen niet-Joodse mensen bonnen kregen. Joden kregen er geen. Die verhongerden en moesten om brood bedelen. Mijn vader had een groot bedrijf en was goed in organiseren. Hij had één vrachtwagen achter weten te houden voor de Duitsers. Door deze onder een lading turf te bedekken, bleef hij onontdekt. Een Duitser klom een keer op die berg turf, waardoor hij dus eigenlijk op die vrachtwagen stond. Maar toen de Hongerwinter kwam, werd de turf langzaamaan verkocht en kwam de vrachtwagen weer onder de turf vandaan. Gelukkig wist mijn vader te regelen dat hij er voedseltransporten mee mocht rijden. Over de Afsluitdijk haalde hij granen, bieten, kool en ander eten uit Friesland. Als goed katholiek regelde mijn vader met de kerk dat dat voedsel verdeeld werd onder de kerkgangers. In de oorlog heb ik trouwens meer vlees gegeten dan na de oorlog. Heel raar, hè. Als ze op de terugweg ’s nachts langs een weiland met koeien reden, pakten ze een koe, maakten die dood en hesen het beest op de vrachtwagen. Terug in Amsterdam werden slagers opgetrommeld en binnen een half uur was zo’n koe dan verdeeld en weg. Zo hadden wij vlees en zijn we de oorlog doorgekomen. Ik heb echt geen honger gehad en altijd goed gegeten.’

Wat heeft u meegenomen in die handdoek?
‘Op een dag werd er aangebeld. Ik trok aan het koord en beneden stond een kleine man met een zwarte jas met daarop een gele ster. Die man was handelaar in kunstvoorwerpen. Mijn vader hield van kunst. De Joodse man vertelde dat hij moest werken voor de Duitsers. Maar dat was een doorgangskamp. Dat wisten wij toen ook niet. Als je daarheen moest, werd je op transport gesteld en afgevoerd naar Duitsland om er vergast te worden. Die man zei dat hij geld moest hebben “want ik heb niets aan beeldjes in het kamp”. Of wij deze twee beeldjes wilden kopen. Mijn vader heeft ze gekocht en dit zijn ze. Het zijn beeldjes van Chinese filosofen. Ze zijn gesneden uit ebbenhout en met filigrain zilver bewerkt. Mijn vader wist dat ik ze erg mooi vond en daarom heb ik ze geërfd. Ik word er nog emotioneel van dat die man ze moest verkopen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892