‘Mijn ouders zaten in het verzet, mijn vader was lid van een knokploeg’


Quin, Jay en Armina vertellen het verhaal van Herbert Rutgers
Witte de Withstraat

Quin, Jay en Armina van de Eindhovense basisschool Rapenland mogen met de auto naar Herbert Rutgers. Hij staat al in de deuropening op ze op te wachten. Meneer Rutgers was 2 jaar toen de oorlog begon en woonde in Amsterdam, in de Witte de Withstraat. Ze hadden er een bovenwoning, waar hij van alles meemaakte want zijn vader en diens halfbroers zaten in het verzet.

Kende u mensen in het verzet?
‘Ja, mijn ouders zaten allebei in het verzet. Mijn vader was lid van een knokploeg, hij zorgde ervoor dat er bonkaarten werden bemachtigd. Die had je nodig voor alles, maar je moest wel kunnen aantonen dat jij degene op de kaart was. Joden hadden geen bonkaarten, maar moesten natuurlijk ook eten. Via gestolen bonkaarten konden ze toch aan voedsel komen, die kaarten werden verspreid onder onderduikers. Mijn moeder hielp daarbij. Ze had ze in de voering van haar jas genaaid zodat ze ze ongemerkt kon meenemen.’

Kende u Joodse mensen?
‘Jazeker. Een Joods echtpaar, de familie Zurel, was op doorreis en mocht voor één nacht bij ons blijven. Ze waren helemaal uitgeput, waarop mijn moeder zei: ‘Ze mogen hier blijven’. Uiteindelijk woonden ze van de zomer van 1944 tot het einde van de oorlog bij ons in een klein, gehorig bovenhuis. We hadden houten vloeren, de benedenburen konden horen wat je zei, dus we moesten heel zacht praten en niet veel lopen. De buren waren anti-Duits en hebben gelukkig hun mond gehouden over de mensen die bij ons over de vloer kwamen. We noemden het echtpaar ‘tante Dicky’ en ‘oom Herman’. Ze hadden ook een zoontje, Robby, maar hij had teveel gehuild op een ander onderduikadres en dat was te gevaarlijk geweest. Ze hadden hem daarom ergens anders ondergebracht, maar daarna was het contact met hem verloren gegaan.’

Is hun zoontje nog teruggevonden?
‘In de Hongerwinter ging mijn moeder met een vriendin naar de Achterhoek op de fiets. Zo’n 200 kilometer heen en 200 kilometer terug voor eten. De wegen waren niet zoals ze nu zijn dus het was een barre tocht. Mijn moeder ging ook naar mijn opa en oma in Vroomshoop en daar was een Joods jongetje ondergebracht. Opa en oma wisten niets van hem, de kleertjes die hij destijds aan had gehad was hij al uitgegroeid. Een waszakje was het enige dat het kindje nog had. Mijn moeder nam het zakje mee naar Amsterdam, en wat bleek? Dit kindje was de zoon van tante Dicky en oom Herman Zurel!

Later heeft Rob ervoor gezorgd dat mijn ouders en grootouders werden bijgeschreven bij ‘Yad Vashem’ en een penning kregen voor moed. ‘Yad Vashem’ betekent: een mens gered dan heb je de mensheid gered.’ 

Heeft u verder nog iets meegemaakt?
‘Mijn grootvader was hoofdonderwijzer en in zijn ambtswoning verbleven ook Duitsers, maar dat waren niet de gevaarlijke jongens. Mijn zus was drie jaar ouder dan ik. Soms moest zij illegale boodschappen doen. Omdat ze nog een kind was, kwam ze daar mee weg.

Op een dag stopte er plotseling een auto voor de deur. Mijn zus kwam net thuis en riep: ‘Mama, Duitsers!’ Mijn vader was op dat moment ook thuis en kon nergens meer naartoe. Gelukkig waren de Joodse onderduikers er niet. Ik was bruine bonen en schijfjes bloembollen aan het poffen in de as van het kacheltje. Een Duitser riep: ‘Wohnt hier Rutgers? Ich habe Kartoffeln für Sie.’ Mijn oma had een zak aardappelen laten bezorgen… Het liep gelukkig goed af, maar ik vond het een ontzettend enge situatie.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892