‘Mijn moeder had littekens op haar voeten van de hongeroedeem’


Lize, Joost, Sally en Yazan vertellen het verhaal van Marja Ruijterman
KinkerstraatAmsterdam-Zuid

Lize, Joost, Sally en Yazan van de Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid spreken met Marja Ruijterman. Zij heeft de oorlog niet zelf meegemaakt, maar vertelt de verhalen door van haar moeder, die 12 jaar was toen de oorlog begon. Mevrouw Ruijterman heeft foto’s van haar familie meegenomen en een doos met bijzondere spullen uit de oorlog, zoals brieven van het Rode Kruis met namen van Joodse familieleden die niet meer leven. 

Wat heeft uw moeder meegemaakt?
‘Mijn moeder had een Joodse vader en een niet-Joodse moeder en was daarom officieel niet Joods. Haar ouders waren in 1941 gescheiden en haar vader trouwde daarna met een Joodse vrouw. Samen kregen zij een dochter, Sara. Op een dag in 1943 is hij met zijn vrouw en haar andere kind weggehaald. Ze zijn in Sobibór vergast. Ook nog eens dertig familieleden van mijn moeders vader zijn vergast. Maar baby Sara, haar halfzusje, heeft de oorlog overleefd omdat ze net op tijd aan de buren is gegeven.’

Hoe was het om honger te hebben?
‘Dat was vreselijk. Mijn moeder had littekens op haar voeten van de hongeroedeem. Als je niet genoeg vitaminen binnenkrijgt, dan krijg je wonden. Het was ook nog eens koud in de Hongerwinter. Om de kachel te kunnen aandoen, haalde ze blokjes uit de tramrails in de Kinkerstraat. Een keer kwamen er net Duitse soldaten aan. Eentje pakte mijn moeder beet, want je mocht die blokjes niet stelen. Hij zei: ‘Ga gauw naar huis. Ik heb ook kinderen!’ Het was dus een Duitser die haar heeft gered. Niet alle Duitsers waren slecht in de oorlog.’

Heeft uw moeder na de oorlog nog familie teruggevonden?
‘Dat was heel bijzonder. Net voordat haar vader was opgepakt, is baby Sara dus aan de buren gegeven. Maar die buren hebben haar naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daartegenover zat een crèche, waar Joodse baby’s door verzetsmensen werden weggesmokkeld. Dat gebeurde ook met Sara. Zij kwam in Delft bij een gezin, waar ze werd gedoopt en christelijk opgevoed. Ze zag er heel Joods uit maar ze wist niet dat ze Joods was. dat ontdekte ze pas op haar zestiende. Ze ging naar een Joodse club waar ze meer over het jodendom leerde. Ze heeft ook ontdekt waar haar biologische familie woonde. Toen is ze mijn moeder gaan opzoeken. Op een dag werd er bij ons aangebeld. Mijn moeder ging naar beneden en ik hoorde heel veel enthousiast geschreeuw. Ze kwam met iemand boven, haar zusje Sara! Het raakt me nog steeds als ik het vertel. We hebben altijd contact gehouden. Ze is helaas aan corona overleden.’

Kent u nog meer mensen die zijn ontsnapt of gered?
‘Toen mijn moeder stierf, vond ik een grote doos. Daarin zaten allemaal gedichten van tante Engeltje, de zus van mijn opa. Eén daarvan ging over mijn opa. Hij had een voddenkar en verkocht oude spullen op het Waterlooplein. Mijn tante vond hem maar niks, maar in dit gedicht schreef ze: ‘Duizendmaal excuses Sem, ik heb je geminacht om je voddenkar’. Ze had spijt omdat zij zelf met zo’n voddenkar, met allemaal lakens erover, uit concentratiekamp Westerbork is ontsnapt. Dus later besefte ze hoe dom het was geweest om zo op haar broer neer te kijken en dat zo’n kar juist haar redding is geweest. Ik heb tante Engeltje nog gekend. In haar huis had ze beeldjes die ze poetste en dan praatte ze ertegen alsof het familieleden waren. Als we op visite waren, deed ze in het begin aardig. Maar langzaam werd ze dan steeds kwaaier en sloeg ze ons weg, gooide ze met boeken en begon ze te schelden dat wij nazi’s waren. Op straat liep ze ook te schelden. Ze was niet meer goed in haar hoofd. Dat kwam door wat ze in de oorlog heeft meegemaakt.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892