‘Mijn broertje en ik sliepen in één bed om elkaar warm te houden’


Djiliano, Adam, Wilma, Nisa, Anissa vertellen het verhaal van Wil Siersma
Dinkelstraat, Utrecht

Djiliano, Adam, Wilma, Nisa en Anissa zitten klaar op de Cleophasschool in Utrecht om met Wil Siersma in gesprek te gaan als de zoomverbinding gestart wordt. Ze zijn nieuwsgierig en willen haar graag zien en spreken. Het geluid doet het niet, daarom blijft mevrouw Siersma ook aan de telefoon. Via het scherm laat ze foto’s uit de oorlog zien.

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
‘Ik ben geboren in 1936, dus ik was 5 jaar toen de oorlog begon. Ik zat op de Da Costaschool op de Merwedekade in Utrecht. Tot de zomervakantie in 1944 hadden we nog school, maar daarna niet meer. In de herfst werd het te koud, er waren toen ook geen kolen meer, dus ging de school dicht. Ik heb veel honger gehad. Er was bijna geen eten meer in Nederland. Je kon nog eten halen in een gaarkeuken. Dat was niet veel hoor, het was meer water. Ik ging ook met mijn moeder en broertje naar Houten op voedseltocht om wat extra eten te krijgen van boeren. We moesten meer dan een uur lopen. Mijn moeder had een poppenwagen meegenomen, zodat àls we aardappelen zouden krijgen, we die niet zouden hoeven dragen, die konden dan in de wagen. Ik was wel jaloers op mijn jongere broertje Guus van 5, want hij mocht op de heenweg in de poppenwagen en ik moest lopen.’

Was u vaak bang?
‘Ja, vooral als we naar Houten liepen, want we moesten langs een fort en ik was bang dat ze daar zouden gaan schieten. Soms moest je dan ook in de sloot gaan liggen, zodat je niet geraakt zou worden. Maar ik was niet Joods, dus ik heb niet ondergedoken gezeten. Joodse families waren bang dat ze gepakt werden. Dat heb ik natuurlijk niet gehad. Ik was wel vaak bang, maar op een andere manier. Ik was bijvoorbeeld vreselijk bang voor de bombardementen. Als het luchtalarm afgaat of als ik sirenes hoor of een vliegtuig, dan ben ik nog steeds bang. Dat herinnert me aan de bombardementen. Tijdens een bombardement ging ik onder de trap staan, want als er gebombardeerd werd, dan bleef de trap meestal wel staan.’

Hoe kreeg u het warm in de Hongerwinter?
‘Er is een keer bij ons in de straat stiekem ’s nachts een boom omgehakt. Alle mensen uit de straat namen een stuk mee naar huis. Mijn moeder was aan het zagen in de tuin, mijn broertje mocht met een mes hele kleine stukjes fijnmaken en ik had een grote bijl om te hakken. Dat hout stookten we dan, dan had je weer wat warmte. Er was ook geen kleding meer. Ik weet nog dat mijn moeder van een paardendeken een jas voor mij heeft gemaakt. ’s Nachts hadden we ook jassen over ons heen in bed tegen de kou. Mijn broertje en ik sliepen samen in één bed om elkaar warm te houden. Er was tijdens de Hongerwinter veel kou en honger, er was bijna geen eten meer. Toen hebben ze ervoor gezorgd dat de kinderen die geen eten meer hadden naar Groningen konden. Ik ben als vluchteling samen met mijn broertje naar Groningen gebracht met een kindertransport.’

Hoe ging dat dan, dat kindertransport?
‘De onderwijzer op school gaf mij daarvoor op, hij wist dat wij geen eten meer hadden en dat mijn vader in 1941 aan ziekte was overleden. Er was een keuring door een dokter, die keek naar je gewicht en zag dat ik te weinig woog. Samen met mijn broertje vertrok ik in een vrachtwagen naar Groningen. Ik was eigenlijk nog heel klein toen ik alleen met mijn broertje naar Groningen ging en op hem moest passen. Toen we in Groningen aankwamen, hadden we heel veel honger. Ik kan me herinneren dat de tafels gedekt waren en er was brood. En er was een soort pasta die gemaakt was van suikerbieten. Dát vonden we zo lekker! Dat we eindelijk een boterham kregen met wat lekkers erop! Ik kan me ook nog herinneren dat mijn broertje ziek is geworden. Hij had waarschijnlijk een beetje te veel gegeten, omdat hij zo’n honger had. Mijn broertje en ik werden uit elkaar gehaald en gingen allebei naar een ander gezin. Dat vond ik wel eng, want we gingen naar vreemde mensen. Ik wist niet bij wie ik terechtkwam. Ik kon ook niet bij mijn broertje blijven. We zouden daar voor zes weken naartoe gaan, maar het is een half jaar geworden. We konden niet meer terug, omdat er overal gevochten werd.’

Hoe was het toen u weer terugkwam in Utrecht?
‘In Groningen was de oorlog in april afgelopen, maar in Utrecht pas in mei. Toen waren alle wegen ook kapot, daardoor gingen we pas in juni terug. Toen we in Utrecht aankwamen op de Neude, wist mijn broertje niet meer wie onze moeder was. Hij herkende haar niet meer. Ik heb mijn broertje aangewezen wie onze moeder was. Ik was zo blij om haar te zien! Als ik nu lees over vluchtelingen, gaat me dat aan het hart, omdat ik zelf ook een soort vluchteling was. Als het enigszins kan, dan help ik ook. Je moet bereid zijn om elkaar te helpen, niet lelijk doen tegen elkaar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892