‘Mijn broer en ik hebben nog één keer geprobeerd hem te bezoeken’


Joost, Lars en Taim vertellen het verhaal van Ruud Jansen
Scheldestraat 101De Rivierenbuurt

Omdat de vader van Ruud Jansen (1933) in het verzet zat, heeft het gezin op verschillende plekken in Nederland ondergedoken gezeten. Toen zijn vader werd opgepakt, verhuisden ze weer naar Amsterdam. Aan Joost, Lars en Taim van de Dongeschool vertelt hij over de honger die hij heeft gehad en wat er met zijn vader is gebeurd.

Wat deed uw vader voor verzetswerk?
‘De verzetsgroep waar hij bij zat, probeerde onder andere treinen die spullen naar Duitsland brachten te laten ontsporen. Ook overvielen ze distributiekantoren om aan voedselbonnen voor onderduikers te komen. Mijn vader, Lou Jansen, was daarnaast een van de leiders van de Februaristaking, een dag waarop heel veel mensen protesteerden tegen de Jodenvervolging. Door zijn verzetswerk moesten we als gezin onderduiken. Onder een andere naam woonden we op verschillende plekken in heel Nederland en konden we niet meer naar school. Vaak was er de angst om ontdekt te worden.
In 1943 werd mijn vader opgepakt. Ik kan me de dag – 11 april – nog herinneren. In het holst van de nacht werd er op de deur gebonkt. “Aufmachen! Aufmachen!” Mijn vader probeerde nog te vluchten via een raam, maar het huis was omsingeld. Hij werd meteen weggebracht. Wij werden ook opgepakt en de dag erna werden mijn broertje en ik naar een weeshuis gebracht, zonder te weten hoe het met onze ouders was. Daar hebben we drie maanden gezeten tot mijn moeder werd vrijgelaten. Toen keerden we terug naar Amsterdam, waar we in de Scheldestraat gingen wonen in het huis waar eerst een Joods echtpaar had gewoond. Door de spelden in de muur, wisten we dat de man kleermaker was geweest.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?

‘We hadden veel honger. We aten waterige soep uit de gaarkeukens, vieze bloembollen en koekjes van geraspte suikerbiet, die we pulpkoekjes noemden. Er was ook geen elektriciteit meer; we hadden alleen het licht van kaarsjes. Alle bomen in de Scheldestraat werden omgekapt om als brandstof te dienen. Veel Amsterdamse kinderen gingen op de boot over het IJsselmeer naar het oosten van het land om aan te sterken. Mijn jongste broer en ik hebben ook nog op een lijst gestaan om daar naartoe te gaan, maar dat ging niet door omdat het schip onderweg naar Amsterdam een paar keer is beschoten. We stonden ’s ochtends aan de achterkant van het Centraal Station te wachten met drommen andere kinderen. Mijn moeder had speciaal een koffertje voor de reis gekocht. Maar we zijn nooit gegaan.’

Hadden jullie nog contact met uw vader?
‘Mijn vader zat in het Oranjehotel, de gevangenis in Scheveningen. Mijn moeder heeft verschillende hoge Duitse officieren per brief om gratie gevraagd, maar dat werd steeds afgewezen. Hij kreeg de doodstraf en is in oktober doodgeschoten. Mijn broer en ik hebben nog één keer geprobeerd hem te bezoeken, maar alleen mijn moeder mocht naar binnen. Ik zie ons nog zitten, wachtend in de zon, aan de overkant van de gevangenismuur. Mijn vader mocht een laatste wens doen: een sigaret roken en een afscheidsbrief schrijven aan ons. Ik heb die brief nog steeds: twee blocnotevelletjes met potlood beschreven.’

Hoe heeft de oorlog de rest van uw leven gevormd?
‘Veel mensen zijn een leven lang negatief gebleven door de oorlog. Daar schiet je weinig mee op. Ik heb altijd gezegd: het is gebeurd, en we zullen toch verder moeten.’

                

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892