‘Meine Junge, zei hij, en liet wat eten voor me achter’


Robin, Maurits en Camiel vertellen het verhaal van Joop Martensen
Ramer 4, Alkmaar

Joop Martensen had tijdens de oorlog zo zijn adresjes om eten te halen. Een Duitse administratief medewerker bij de Kamer van Koophandel vond zijn blonde krullenkop wel leuk en bewaarde wat voor hem. Aan Robin, Maurits en Camiel van de 1e Montessorischool in Alkmaar vertelt hij onder andere over de angstige momenten en het incident met de melkbus.

Hoe was het voor u toen de oorlog begon?
‘Aan het begin van de oorlog marcheerden de Duitsers door de straten. Dat deden ze helemaal tegelijk. Fascinerend vond ik dat. En ze zongen tweestemmig, dat was prachtig! Voorop liep het muziekkorps die Duitse marsmuziek speelde. Ik marcheerde als vijfjarige erachteraan en omdat ik zanger wilde worden, zong ik luidkeels mee. Ik had als kind op dat moment geen idee en vond het geweldig!’

Was u bang in de oorlog?
‘Ik herinner me twee hele angstige momenten. Die keer dat mijn vader en ik samen met een handelaar een boom gingen omzagen in het bos. Toen we klaar waren, kwamen er gewapende Duitsers aan. We werden gearresteerd. Het hout moesten we laten liggen. Toen was ik wel heel bang.
En een keer toen ik acht was. Ik ging ik naar de remise van de locomotieven. Daar lagen bergen vetkolen. We hadden thuis geen hout meer om de kachel te stoken en die vetkolen waren perfect! Ik klom over het hek en stopte allemaal kolen in een jutezak. Hij zat zo vol dat ik hem niet meer kon verslepen. Toen kwam er een spoorwegmannetje aan die me hielp. Hij zette de jutezak op de fiets en we liepen via steegjes naar mijn huis. Later besefte ik dat hij met zijn leven had gespeeld door mij te helpen. Want het was 1944, de Duitsers voelden zich al in het nauw gedreven en deden wat ze wilden. Als hij was gepakt hadden ze hem zeker doodgeschoten.’

Wat zijn uw herinneringen aan uw persoonsbewijs?
‘Mijn persoonsbewijs herinnert me aan de keren dat het nummer erin in de krant stond om met bonnen eten te halen. In een lange rij wachtte je dan op een schamele maaltijd. Iedere dag werden er andere nummers gepubliceerd. Het herinnert me er ook aan hoe weinig eten er was. Er was bijna niets. Als drinken had je alleen water uit de kraan. Op een dag kwam de melkboer met zijn ventkar langs. Hij had zijn sleutel in een van de kranen van een melkbus laten zitten. Ik dacht: kassie! Ik hield mijn mond onder de melkkraan, maar kreeg ‘m niet meer dicht; ik stikte zowat in de melk.
Eten werd op een gegeven moment zo schaars dat ik met mijn oudste zusje in de betere wijken moest bedelen om een stukje brood. Hier en daar kregen we wel eens wat. We zagen mensen uitgehongerd op straat liggen, hun kinderen zoekend naar eten. Iedereen had honger. Ik vond gelukkig verschillende adresjes waar ik restjes eten kon halen. Bij de Kamer van Koophandel zaten Duitse mensen, die het administratieve werk deden.  Er was daar een hele lieve Duitser, die wel gewapend rondliep, maar verder niet met de oorlog bezig was. Hij vond mij, met mijn blonde krullen, wel leuk. “Meine Junge,” zei hij en dan liet hij altijd wat eten achter in een gamel, een dubbelwandige ketel waarin het eten heet blijft. Op een gamel had hij dan een kruisje gezet met krijt, en daar zat dan een prakje eten in. Dat mocht ik eruit halen en mee naar huis nemen.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892