‘Langs de weg zag ik mensen die van de honger niet konden staan’


Jackie, Ollie, Roman en Elias vertellen het verhaal van Annie Stoop
Stroomerlaan, Bergen

De 94-jarige Annie Stoop wordt geïnterviewd door Bosschoolleerlingen Ollie, Elias, Jackie en Roman. Ze was elf toen de oorlog begon en woonde toen aan de Stroomerlaan, op de hoek van de Loudelsweg in Bergen.

Hoe had u door dat de oorlog begon?
‘Het was een spannende tijd. Er was geen tv en vrijwel geen radio. We kregen het nieuws via de krant. Zo wisten we dat er van alles speelde. Ineens waren er allemaal soldaten in Bergen vanwege het vliegveld. ‘s Nachts was er een enorm lawaai. “En nou is het oorlog!” zei mijn vader. Je hoorde de bommen vallen. Duitsers trokken in de scholen bij ons in de straat in; de Adriaan Roland Holstschool en het PCC. Wij moesten daardoor in Oudorp naar school. Eerst met de bus naar Alkmaar en dan nog een half uur lopen. Soms gingen we op de fiets, die plofbanden had. Langs de Kogerdijk over de brug gingen we dan zo naar Oudorp. Een keer kwamen er vliegtuigen over die reepjes papier verspreidden waar berichten op stonden waarop de ondergrondse doorgaf dat je de kranten van de ondergrondse moest lezen en niet wat de Duitsers doorgaven. Die briefjes vond je overal op straat. Op weg naar school telden we de tommies; zo noemden we de vliegtuigen. Dan vroegen we elkaar: “Hoeveel tommies heb jij geteld?” Soms zagen we bommen vallen. Nu denk ik: hoe durfden we daar toch iedere keer weer langs te fietsen!’

Moesten jullie ook weg uit Bergen?
‘In 1944 moest iedereen weg uit Bergen. Wij bleven stiekem. Een buurmeisje dat nog twee dagen per week in Bergen werkte en dan bij ons sliep, zei dat we weg moesten gaan. “Ze gaan bombarderen. Het is gevaarlijk want het huis naast jullie zit vol munitie!” We zijn toen toch maar, op de fiets, weggegaan. Mijn moeder bij de buurman voorop, omdat ze zelf niet kon fietsen. We zijn naar de ouders van de buren in Krabbendam gegaan. Een dag later werd het vliegveld van Bergen volledig gebombardeerd. We vroegen ons af of ons huis er nog zou staan. Een week later zijn we teruggegaan. Ons huis stond er gelukkig nog. Daarna zijn we naar familie in Amsterdam gegaan. We zaten daar op een heel klein vochtig woninkje. Er was geen eten, het was de bekende Hongerwinter. Alles was op de bon en er was geen elektra, alleen kaarsjes en petroleumlampjes. Een paar keer ben ik op de fiets naar Enkhuizen gegaan om eten te halen; bonen, aardappelen, erwten. Zo hadden we toch nog iets. Ook moest ik vaak brood halen bij mijn oom in de Jordaan. Maar in de oorlog was er geen gist meer, dus het brood was heel klein. Maar ik was allang blij dat ik wat had. Als ik daarheen ging, zag ik mensen langs de weg liggen die van de honger niet op konden staan. Ik was altijd heel blij als ik weer thuis was.’

Heeft u familie die in de oorlog is overleden?
‘Een nichtje van me kreeg tijdens de Hongerwinter difterie. Er waren, naast dat er heel weinig eten was, ook geen medicijnen. Heel veel jonge mensen zijn toen overleden aan ziektes die je normaal met medicijnen prima kunt genezen. Mijn nichtje was zeventien jaar en overleefde het niet. Heel triest.’

Kende u mensen die naar Duitsland moesten om te werken?
‘Naast ons woonde een gezin met drie zoons en een dochter, dat mijn vriendinnetje was. Alle zoons moesten toen ze zeventien waren naar Duitsland om te werken. Tegenover de kassen waar de jongste zoon werkte had een Duitse majoor een villa gevorderd. Deze man, die in Duitsland burgemeester van een dorp was, was best aardig. Hij zei tegen de buren dat als hun jongste zoon zou worden opgeroepen zij hem een seintje moesten geven. Hij heeft er toen voor gezorgd dat de jongen bij zijn vrouw en kinderen op de boerderij kon werken. Daar werkte ook een Pools meisje van veertien, die voor dwangarbeid was opgepakt. Toen het in 1944 te gevaarlijk voor hen werd, zijn ze samen gevlucht en al lopend en liftend naar Nederland gekomen. Bij de grens mocht zij Nederland niet in. Toen zijn ze voor de grens getrouwd. Dat meisje kwam vaak bij ons op bezoek. Ze had heel veel meegemaakt en had heimwee. Ze is toen nog met een vrachtboot meegegaan naar Polen om haar familie op te zoeken en is later weer teruggekomen.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Ik ging naar Amsterdam om dat te vieren. Op de Dam zouden de Canadezen binnenkomen. Om daar te komen moest je met de pont over het IJ. Maar er was geen brandstof meer om te varen. Men had toen enkele ponten achterelkaar gelegd om van de ene naar de andere kant te komen. Bij het Paleis op de Dam was het groot feest! Er stond een grote tribune en het plein stond vol mensen. Iedereen was blij. Ineens klonk er een enorm lawaai. Vanuit een hotel werd door Duitse soldaten, kwaad omdat mensen juichten voor de Canadezen, geschoten op de menigte. Ze schoten in het wilde weg en iedereen rende weg van het plein. Vlak naast mij werd een jongen door zijn hoofd geschoten; zo vreselijk! Hij hoefde niet meer onder te duiken, had de oorlog overleefd, en dan is de oorlog voorbij en werd hij alsnog doodgeschoten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892