‘Je weet dat het gevaarlijk is, maar je doet het toch’


Lois, Chris, Mert en Valeri vertellen het verhaal van Mirjam Prins
UithoornstraatAmsterdam-Zuid

Mirjam Prins woont in Beth Shalom, een Joods bejaardentehuis in Buitenveldert. In haar kamer staat een zuurstofapparaat te zoemen. Mirjam heeft dag en nacht extra zuurstof nodig. De kamer is klein en er zijn niet genoeg stoelen. Maar dat is snel opgelost. Twee kinderen gaan op de grond zitten, eentje kan op de bank en eentje neemt plaats in de rolstoel. ASVO-leerlingen Mert, Chris, Lois en Valeri hebben hun vragen meegenomen voor de negentigplusser, die negen jaar was toen de oorlog begon en toen met haar ouders, zus en twee broers in de Uithoornstraat in Amsterdam-Zuid woonde.

Wanneer wist u dat de oorlog was begonnen?
​‘Ik was negen toen het begon en op die leeftijd kun je dat net een beetje begrijpen. Iedereen begon te klagen: nou moet dit en nou moet dat. En Joodse mensen kwamen in gevaar. Er kwamen razzia’s; dan ze zetten eerst de straat af en daarna gaan ze op zoek naar Joodse mensen. Mijn vader was op zijn werk opgehaald en zat in de gevangenis bij het Leidseplein. Daarvandaan was hij naar Westerbork vervoerd. Ze hebben hem daar gemarteld om te weten te komen waar zijn familie was. Maar hij wist het echt niet. Steeds als de bel thuis ging, schrok je je dood. We woonden op driehoog, dus je kon niet zien wie er op straat stond. Naast ons woonde een gezin van NSB’ers. Omdat de keukens aan elkaar grensden en het gehorig was, mochten we daar niet praten. Één keer kwamen er mannen binnen om m’n oudste broer, die veertien was, te halen. Mijn moeder heeft hem niet meegegeven. Het waren geen Duitsers maar Nederlanders, mensen die er waarschijnlijk geld voor kregen. Tijdens een razzia in onze straat heeft een buurman gezegd dat er in ons huis geen Joodse mensen woonden en ze geloofden hem. Die mensen waren er ook.’

Moest u onderduiken?
‘Op een dag, ik was pas tien, moest ik met een voor mij onbekende meneer mee. Dat was heel eng. Ik had niet veel bagage bij me en ik had een grijs jasje aan en een hoedje op; ik weet het nog precies. We gingen met de trein naar Rotterdam. Die meneer zat niet naast me, alsof hij niet bij me hoorde. Hij gaf me een pakketje. “Je moeder heeft nog brood voor je meegegeven,” zei hij. Maar toen ik het openmaakte zat er een onderbroekje in, het was nog niet eens droog. Ik kwam bij een gezin van een trambestuurder terecht en moest op een kamer bij hun zoon van achttien slapen. Dat vond ik niet leuk. Het was wel een wonder dat ze me in huis hebben genomen. Daar in Rotterdam bracht ik krantjes van Het Parool, verstopt onder m’n jas, rond. Je weet dat het gevaarlijk is, maar je doet het toch. Als kind besef je het niet zo; het is een groot avontuur voor je. Een keer werd ik op een plein aangehouden. Ik moest toekijken hoe een man of tien door Duitse soldaten werd gefusilleerd. Ik was zo bang dat ze zouden ontdekken dat ik die krantjes bij me had. Als ik er nu over praat, zie ik het weer voor me. Het is niet uit te leggen, het was zo verschrikkelijk.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Ik zat drie dagen lang in de RAI met andere kinderen die ondergedoken waren geweest, en nu weer opgedoken waren. Ik was haast de enige die haar ouders en broers en zus nog had. Ik schaamde me. Ik vond het zo verschrikkelijk voor al die kinderen die alleen over waren. Ik ben helemaal door het lint gegaan, er moest een psycholoog bij komen. Ik herinner me uit die tijd ook de meisjes die werden kaalgeschoren omdat ze met een Duitser hadden gevreeën. Heel erg, maar ik gunde ze het wel, want je bent zo verbeten, zo vreselijk boos. We waren heel blij met de Bevrijding. Vijf jaar is zo vreselijk lang. Maar we waren ook verdrietig, omdat mijn hele familie vermoord was. Ik had geen ooms en tantes, geen neven en nichten, geen opa en oma meer. Dat is dan verkapte blijheid. Dat mijn vader terugkwam, was een wonder. Hij kwam ’s nachts thuis, we hadden nog geen elektra. Hij trok het touwtje in de brievenbus stuk, hij kon niet naar binnen en hij heeft die nacht in het portiek geslapen. De buurvrouw vond hem en heeft hem eten en drinken gegeven en bij ons op de deur gebonsd. We vlogen naar beneden. Het was zo onwerkelijk, je denkt dat je droomt. Hij was zo mager! Er is nooit meer over gesproken. De mensen waren al gewend te zwijgen omdat alles toen zo gevaarlijk was. Ik ben getrouwd met een man die in Bergen-Belsen had gezeten. Ook met hem is er nooit over gesproken.‘

Is het u gelukt om het achter u te laten?
‘Dat is me niet gelukt, ik ben er nog altijd mee bezig. Mijn eigen leven is niet meer zoveel waard, maar ik heb wel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. We mogen dit nooit vergeten en moeten dit altijd blijven vertellen.’

                                                              

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892