‘Je sprak niet over moeilijke dingen’


Oliver, Ricky en Dina vertellen het verhaal van Carl Hagenaar
Jakarta, IndonesiëAmsterdam-Zuid

Carl Hagenaar is in 1939 geboren in Batavia (Djakarta). Oliver, Ricky en Dina van ROC TOP De Klencke. Carl zit boordevol verhalen over het vroegere Indië en de bijzondere band met zijn grootmoeder. Leuk te weten is dat het kauwgummerk Sportlife dankzij Carl ooit op de markt is gekomen!

Wie waren uw grootouders? Kunt u iets over uw familie en uw jeugd vertellen?
‘Mijn grootvader was een rasechte Hollander, mijn grootmoeder een Indonesische. Van mijn moeders kant was mijn opa ook een Hollander. Hij was getrouwd met een Indische, een ‘halfbloedige’. Ik heb vier broers en zussen. Ik ben eigenlijk grootgebracht door mijn grootmoeder, omdat mijn vader in 1939, mijn geboortejaar, in dienst moest. Hij heeft aan de Birmaspoorweg gewerkt. Mijn moeder zat in een Jappenkamp. Het was mijn oma die me bescherming gaf. Ze heeft me alles gegeven wat een kind nodig had om zelfvertrouwen te ontwikkelen en verwende me tot op het bot. Ze was een ongeletterde Indonesische, maar de liefste en wijste vrouw van de wereld! Ik had een fantastisch leven. Het was altijd prachtig weer, ik was veel buiten en sportte veel. Vooral van voetballen (mijn vader was een goede speler) en het houden van vliegergevechten genoot ik.’

Hoe was het om op te groeien in een koloniale samenleving?
‘Het was best ingewikkeld. De samenleving bestond uit drie groepen: de Nederlanders/Europeanen, mensen zoals wij de Indo’s (van Indo-Europeaans afkomst) en de Indonesische mensen. Deze drie groepen hadden weinig solidariteit met elkaar. Je kreeg hetzelfde onderwijs, maar op gescheiden scholen. Het was puur Nederlands onderwijs; we zongen Nederlandse liedjes tijdens zangles. Op de HBS in Palembang waren drie leerkrachten die ons alle vakken onderwezen. In Nederland bleek ik een grandioze achterstand op wiskunde te hebben. Maar wat talen betreft, was ik juist ver voor op andere leerlingen.’

Wat kunt u zich nog herinneren van de Tweede Wereldoorlog?
‘Meer van de tijd erna, de bersiap-periode, van 1945 tot 1947. Dat was een gewelddadige, verwoestende periode. Er was zoveel rancune, geweld en haat. Na de onafhankelijkheid gingen de pemoeda’s, jonge Indonesische opstandelingen, de straat op om te moorden en te plunderen. Ik herinner me de lijken op straat, de in stukken gehakte lichamen op vlotten. De pemoeda’s zagen mijn grootmoeder als afvallige, omdat zij met een Nederlander getrouwd was. Ze eisten dat zij haar huis verliet. “Daar komt niks van in, ik blijf hier!” zei ze. Eerst hebben ze toen haar honden doodgemaakt. Later stonden er dertig pemoeda’s voor haar deur, die dreigden haar kleinzoon – mij dus – wat aan te doen. Ze hadden machetes, kapmessen, bij zich. Ze heeft toen snel haar koffer gepakt en is met mij, ik was toen acht, weggegaan. Er was geen gezag indertijd. De Japanners hadden kampen. Wij kwamen in een tehuis en kregen samen een kamer met een bed. Daar zag ik mijn moeder weer terug.’

Hoe kwam u naar Nederland? Was het niet een enorm verschil met Indië?
‘Alle Nederlanders moesten weg. De Amerikanen zeiden dat er dan een probleem bij de oliemaatschappijen, waar mijn vader werkte, zou ontstaan. Om die reden mocht hij langer blijven. Toen ik veertien was, ben ik met mijn tante naar Nederland gegaan. Waar ik zo goed Nederlands had geleerd, vroegen ze mij op school. Ik heb het rustig uitgelegd en dat doe ik nog steeds. Om die vraag kun je boos worden, maar het is ook gewoon nieuwsgierigheid van de mensen.
Overigens heeft de Nederlandse overheid er alles aan gedaan om ons in Indonesië te houden. Ze konden ons echter niet het recht ontnemen om naar Nederland te komen. Sommigen kozen ervoor te blijven en werden Indonesisch staatsburger. Die dachten: dan hebben wij straks de mooie baantjes. Dat werd niet geaccepteerd. Later heeft Nederland hun de kans gegeven om alsnog hier naartoe te komen. Deze groep noem je de spijtoptanten.’

Heeft u het moeilijk gehad in Nederland?
‘Ik wist al veel over Nederland en voelde me daardoor snel thuis. Ik werd gewoon geaccepteerd; discriminatie heb ik niet ervaren. Misschien ook omdat ik op school goed in sport was. Later kwam ik ook gemakkelijk aan werk. Ik beweer niet dat er geen discriminatie bestaat, maar ik heb het niet ondervonden. Mijn kinderen geloven daar niets van. Natuurlijk moest ik aan sommige dingen hier wennen. Op school hadden ze bijvoorbeeld een iets ander taalgebruik. Ook aten we Hollandse pot, en alleen nog in het weekend Indisch. We vonden dat we ons moesten aanpassen nu we in Nederland waren. Mijn ouders kwamen pas enkele jaren later, in 1958. Ik was toen al volwassen. In mijn jeugd had ik ze maar twee jaar meegemaakt. Net na de oorlog, in een moeilijke tijd, ook omdat ik nauwelijks een band met mijn vader had. Met hem heb ik nooit over de oorlog durven praten uit angst hem pijn te doen. ‘Indisch zwijgen’ is een uitdrukking. Je sprak niet over moeilijke dingen.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892