‘Ineens behoorden we als Joodse mensen tot een aparte groep’


Gijs, Stevie-June en Emilija vertellen het verhaal van Harriett Goldwasser
Hunzestraat 115-II, AmsterdamAmsterdam-Zuid

Gijs, Stevie-June en Emilija van de Anne Frankschool helpen op afstand Harriett Goldwasser met haar laptop. Ze maken met handen en voeten duidelijk hoe ze de microfoon moet aanzetten. Voordat ze beginnen met hun vragen over de oorlog, wordt er gezellig gekletst. Stevie-June vertelt dat ze zo heet omdat haar ouders Stevie Wonder een goede zanger vinden en dat ze in juni is geboren. Emilija vertelt dat ze uit Letland komt. Goede ijsbrekers voor een serieuzer onderwerp.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘De oorlog begon precies op mijn vierde verjaardag, op 14 mei 1940. Ik kan me die dag herinneren. Mijn moeder wilde naar de bakker om taartjes te halen, maar het luchtalarm ging steeds af. Het was chaos op straat, maar mijn moeder wilde per se mijn verjaardag vieren, met taart voor de visite. We woonden in de Rivierenbuurt. Ik ging niet naar de kleuterschool, omdat mijn moeder dat niet nodig vond. Heel veel spelen, dát was belangrijk. Toen ik zes was moest ik naar de Joodse School in de Jekerstraat, omdat alle Joodse kinderen van de Duitsers bij elkaar op één school moesten. Het was een hele nare tijd. Steeds was er weer een juf of meester ineens weg en dan kwam er weer een nieuwe. Ondergedoken of opgepakt. Je wist het niet. Ook verdwenen er iedere keer kinderen uit mijn klas. Het was een chaotische tijd. Ze hielden ons een beetje bezig, maar je leerde niets.’

Wist u voor de oorlog dat u Joods was?
‘Nee. Voor mijn familie was dat helemaal niet belangrijk. Veel familieleden waren gemengd getrouwd, met iemand dus die niet Joods was. We waren ook niet gelovig. En dan ineens behoorden we als Joodse mensen tot een aparte groep. Ik weet nog dat ik op een zondagochtend buiten aan het spelen was. Ik was vier en kon nog niet lezen. We gingen met de kinderen naar het park bij de Utrechtsebrug. Daar stond een groot bord bij de ingang. Een ouder jongetje las langzaam: “Voor… Joden… verboden”. Hij draaide zich om en vroeg aan ons: “Zijn jullie Joden?” En wij keken elkaar aan en schudden heel hard ons hoofd van nee. We wisten niet eens wat dat was. Het was het begin van de Jodenwetten. We mochten niet meer in het park, of op een bankje zitten. We mochten niet meer in de tram. We mochten niets meer.’

Kon u wel buitenspelen of feestdagen vieren?
‘Mijn jongste herinnering is dat ik Sinterklaas vierde en Kerst met een kerstboom. Mijn moeder wilde alles vieren, want ze dacht: dadelijk ben ik mijn kind kwijt als ze moet onderduiken. Dus we vierden alles. Ook Pasen, daar heb ik geweldige herinneringen aan. En buitenspelen kon ook. Toen we nog in de Hunzestraat woonden, speelden we verstoppertje en tikkertje. In de straat was een buurmeisje dat voor het raam hele voorstellingen met haar poppen gaf. Daar keken we ademloos naar. En we gingen ook vaak naar de kerk, gewoon om te kijken of er iets te zien was. Een bruiloft of een communie. Dan was ik heel jaloers op die meisjes met die mooie witte jurken aan.’

Wanneer moest u onderduiken en hoe was dat?
‘Een week na mijn zevende verjaardag, in 1943, moest ik onderduiken. Mijn oom Cor zat in het verzet en hij heeft me met de trein weggebracht naar mijn onderduikadres. Ik ging naar Zeist, naar een gereformeerd gezin met zes kinderen, waarvan vijf jongens. Vier van de jongens uit het gezin moesten eigenlijk werken in Duitsland. Daarom zaten zij ook ondergedoken, in hun eigen huis. Ik heb heel veel lol met hen gehad. Ze beschouwden mij als een van hun, ik hoorde er echt bij. Het huis stond aan het einde van de straat, aan de rand van het dorp. Daarom kon ik vaak naar buiten. Ik heb veel in het bos gespeeld, samen met de andere kinderen. ’

Hoe vierde u de Bevrijdingsdag?
‘Dat was in Zeist. Een van de zoons van mijn onderduikgezin had nog een filmrolletje bewaard voor als we ooit bevrijd zouden worden. Toen het zover was, nam hij me mee naar de voorkant van het huis. Dat was bijzonder, omdat ik nooit aan de voorkant mocht komen. Dat was gevaarlijk. Maar toen wel. Hij nam me mee en zette me op een muurtje waar hij een foto van me maakte. Die foto heb ik nog. Ik had een oranje strik in mijn haar. Vele jaren later hebben we deze foto nog een keer nagemaakt op datzelfde muurtje voor het huis.’

‘Ik hoop dat mensen voorzichtig omgaan met de oorlogskinderen van nu. Dat we begrip tonen als ze zich misschien anders gedragen dan anderen.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892